Quid tam Scelerata...
by de Hofjonker van Jan Vlegel
Quid tam Scelerata insania tantum ausa nefas?Hoe durf je zo slecht en krankzinnig te zijn?, red.
Doen de Vrome vrije Frijlen
Waren in hun regte Standt
Was 't een algemeen afgrijzen
Eenen Heerscher in het land.
Moest men over Lauwer buigen
Voor de sap[?] zijn heerschappie
Sagen zelve zal ons getuigen
Dat men tusschen d'Eems was vrie.
Bijllij wierde daar gebonden
Door Philips zijn schepter straf
Die door menig afgezonden
Wetten an gnants Neerland gaf.
Laat de Fremden[?] Haan vrie kraaijen
Daar men hondert steeden telt
Laat Loijs zijn Standart swaaijen
Groningen blijft ongewelt.
k' Roep Loijs zijn bontgenooten
Ceulen, Munster, Engeland
Ieder heeft zijn hoofd gestoten
Niemand een lauwrier geplant.
Is dien Heldenmoet verdwenen
Midden in een vrije staat?
Is er niemand als voorheenen
Die t' Land best er herten gaat? (?)
Die hun Heeren wetten gaaren
Doe men onder Princen stond
Schijnen nu wel regte Slaaven
Van het delen haar verbond.
Ses noem ik neen 't is maar Eeven
Die an hun beweging geeft
Die van 't hoofd tot an de beenen
Niet een druppel eerlijks heeft.
Die de Pronk van Nassau's helden
Keerde uit het Staatsbewind
Tot men an hem schatten telden
Doe was hij tot hem gezint.
Toen de woede van de Boeren
Na zijn borg en leven dong[?]
En hij zig niet meer dorst roeren[?],
Hij 't Wilhelmus Lietjen Zong.
Lietje dat hem bragt an Ampten
Voor zijn Zoon en huisgezin
Daar mee hij zijn schuilden dampten(?),
Doe ging 't Leeuwtje na zijn Zin
Die de graaven dorst berooven
Tot Schandaal van Kerk en naam
En de Varken liet verklooven,
Van hem die door leer en faam
Stigten langs het Loegt gemeente
Wijl dat ieder eerlijk nam
Hadde agting voor t gebeente
Dat hij hare rust benam.
Die de Fransman ging berooven
van zijn goed en grootvaart erf
Door zijn dogter te verlooven
Tot des goeden mens verderf.
Die de Heer van Lellens bragte
In een vreemde duiseling
Ja zelvs eer en deugd verkragte
En verkeerde gangen ging.
Toen hij 't Regters Ampt verkagte
Voor de Voorspraaks lange loon
En niet als zijn eijgen zogte
Tot der brave lieden Loon.
Die maagschap Zelvs verkagte
Van Zijn Eigen Egtgenoot
En die zelvs in lijden bragte
Die geteelt was uit de schoot
Daar hij zoo veel rijkdom haalde
Voor zijn eijgen huisgezin
Wien hij weer met munt betaalde
Van een regt ontaarde Min
Nu is hem Heer Mepsche tegen
Om dat hij den Sodomijt
Uit den Lande zoekt te veegen,
En hij raakt zijn stemmen qwijt.
Liever wou hij hem verdraagen
Midden in ons vaderlant
En die misdaat onderschraagen
Als hem vinden overmant.
Maar ik stel u zonder schroomen
Die het magtige gebiet
Over zo veel duizent boomen
Binnen uwe wallen ziet
k' Zal uw roem hijr niet vermelden
Grote vadert van die Stadt
Die in huis en in de velden
Zoovel brave Burgren vat.
Lange moeten in u wonen
Wetten, moorden waarheid, lot,
Lange moet gij u stoonen
Tot der Regten roem en stof,
Wilt die snoode Gast dan Keelen
Dat hij geen meer adem haalt
Dan sal hij u niet streelen[?]
t' Quaat zijn Meester selvs behaalt.
Finis.