Quid tam Scelerata insania tantum ausa nefas?Hoe durf je zo slecht en krankzinnig te zijn?, red.

Doen de Vrome vrije Frijlen
Waren in hun regte Standt

Was 't een algemeen afgrijzen
Eenen Heerscher in het land.

Moest men over Lauwer buigen
Voor de sap[?] zijn heerschappie

Sagen zelve zal ons getuigen
Dat men tusschen d'Eems was vrie.

Bijllij wierde daar gebonden
Door Philips zijn schepter straf
Die door menig afgezonden
Wetten an gnants Neerland gaf.

Laat de Fremden[?] Haan vrie kraaijen
Daar men hondert steeden telt

Laat Loijs zijn Standart swaaijen
Groningen blijft ongewelt.

k' Roep Loijs zijn bontgenooten
Ceulen, Munster, Engeland

Ieder heeft zijn hoofd gestoten
Niemand een lauwrier geplant.

Is dien Heldenmoet verdwenen
Midden in een vrije staat?

Is er niemand als voorheenen
Die t' Land best er herten gaat? (?)

Die hun Heeren wetten gaaren

Doe men onder Princen stond

Schijnen nu wel regte Slaaven
Van het delen haar verbond.

Ses noem ik neen 't is maar Eeven
Die an hun beweging geeft

Die van 't hoofd tot an de beenen
Niet een druppel eerlijks heeft.

Die de Pronk van Nassau's helden
Keerde uit het Staatsbewind

Tot men an hem schatten telden
Doe was hij tot hem gezint.

Toen de woede van de Boeren
Na zijn borg en leven dong[?]

En hij zig niet meer dorst roeren[?],
Hij 't Wilhelmus Lietjen Zong.

Lietje dat hem bragt an Ampten
Voor zijn Zoon en huisgezin

Daar mee hij zijn schuilden dampten(?),
Doe ging 't Leeuwtje na zijn Zin

Die de graaven dorst berooven
Tot Schandaal van Kerk en naam

En de Varken liet verklooven,
Van hem die door leer en faam

Stigten langs het Loegt gemeente
Wijl dat ieder eerlijk nam

Hadde agting voor t gebeente
Dat hij hare rust benam.

Die de Fransman ging berooven
van zijn goed en grootvaart erf

Door zijn dogter te verlooven
Tot des goeden mens verderf.

Die de Heer van Lellens bragte
In een vreemde duiseling

Ja zelvs eer en deugd verkragte
En verkeerde gangen ging.

Toen hij 't Regters Ampt verkagte

Voor de Voorspraaks lange loon

En niet als zijn eijgen zogte
Tot der brave lieden Loon.

Die maagschap Zelvs verkagte
Van Zijn Eigen Egtgenoot

En die zelvs in lijden bragte
Die geteelt was uit de schoot

Daar hij zoo veel rijkdom haalde
Voor zijn eijgen huisgezin

Wien hij weer met munt betaalde
Van een regt ontaarde Min

Nu is hem Heer Mepsche tegen
Om dat hij den Sodomijt

Uit den Lande zoekt te veegen,
En hij raakt zijn stemmen qwijt.

Liever wou hij hem verdraagen
Midden in ons vaderlant

En die misdaat onderschraagen
Als hem vinden overmant.

Maar ik stel u zonder schroomen
Die het magtige gebiet

Over zo veel duizent boomen
Binnen uwe wallen ziet

k' Zal uw roem hijr niet vermelden
Grote vadert van die Stadt

Die in huis en in de velden
Zoovel brave Burgren vat.

Lange moeten in u wonen
Wetten, moorden waarheid, lot,

Lange moet gij u stoonen
Tot der Regten roem en stof,

Wilt die snoode Gast dan Keelen
Dat hij geen meer adem haalt

Dan sal hij u niet streelen[?]
t' Quaat zijn Meester selvs behaalt.

Finis.