Helsche Boosheit (draft)
by Henricus Carolinus Byler
In dit pamflet uit 1731 beschrijft predikant Henricus Carolinus van Byler de oorzaken en gevolgen van Sodomie (homoseksualiteit), en pleit hij voor de Christelijke verbanning van de Sodomie.
Helsche Boosheit of Grouwelyke Zonde van Sodomie
in haar Afschouwelykheit, en welverdiende Straffe uit Goddelyke, en Menschelyke Schriften tot een Spiegel voor het Tegenwoordige, en Toekomende Geslagte opentlyk ten toon gestelt
door
Henr. Carol. van Byler, Predikant tot Nieuwkerk, Oudekerk en Faan.
Te Groningen By Jacobus Sipkes, Drukker en Boekverkoper in de Here-straat, 1731.
Momo cum Juliano dicenti:
Ανεγνων, εγνων, ϰατεγνων.
Cum Basilio Magno respondeo:
Ανεγνως, ουϰ εγνως' ει γαρ εγνως ουϰ αν ϰατεγνως.
P. Guirandus Alosianus in quadam ad Andream
Arnaudum Epistola, qua fuum de Petronio
Arbitro exponit arbitrium, apud Henr. Sal-
muthum ad Guidon. Pancirolli Partem I. Re-
rum Momarbil. five Deperditar. p. 22. ita abo-
minandi παιδεραιτας criminis reis imprecatur:
----------------- At tu
Flamine qui terras terres, et fulmine torres,
Fulmine fac subito talia monstra peti.
Enige en drie-enige god, vader, zoon, en heilige geest,
Uw toorn en ontsteke niet, o koning der koningen, en here der heren, dat ik, onwaardig nietig stof en assche, my onderwinden durf om voor de gehele werelt Uw goddelyke majesteit met de diepste vernederinge des herten aan te spreken, en opentlyk myne dank offeren op het allereerbiedigste, ootmoedigste en nederigste aan den voet-bank van Uwen genaden throon neder te leggen. Immers Gy zyt het, die my onwaardig menschen kind met ontelbare en onuitsprekelyke zegeningen verwaardigt hebt. Van U is het, dat myn Boekoeffeningen gezegent zyn. Op het glibberige pad der ydele jongkheit heeft Uw hand my diermaten bewaart, dat, schoon ik helaas! menigen ontelbare malen struikelde, ja nog myn voet wel wankkelt, Gy o vrije liefde Genade! my niet hebt weggeworpen, nog uwe zegeningen onttrokken.
Uw regterhand heeft my tegen geestelyke en ligchamelyke vyanden beveiligt; en in alle tyden van benautheit zyt Gy my geweest tot een steenrotze, vaste burgst en hoog-vertrek. Ja wanneer al enige den, geeft in my door vercheide wegen getracht hebben uit te blusschen; den yver, om zondaren opentlyk te bestraffen, te verkoelen; en de vrymoedigheit, ja andere gaven, die Gy uit vrye Genade aan my nietig mensch geschonken hebt, onnut te doen worden: zo heeft het U behaagt my telkens nieuwe Lust te geven, en geleert om in afhangkelykheit van U door geen voor of nadeel bewogen te worden.
Ook zyt Gy het, die my tot het bewerken van deze stoffe, waar toe de menschen, die U zo onbegrypelyk verlochent hebben aanleidinge gaven, hebt aangegordt, en alles op het overvloedigste in de handen doen vallen.
Zoude ik alle Uwe onverdiende en oneindige Weldaden, die ik zonder ophouden van U genoten hebbe, en nog door en uit Uw vrye Genade ontfang, optellen, ik beken in alle oprechtigheit, O Kenner van herten en nieren! dat ik 'er onmatig, ja onbequaam toe ben.
Dit smeek ik o vrindelyke God, dat het U behage my meer en meer to Uw dienst te heiligen, met heilige yver en wysheit te ontfonken, om uit te komen voor de ere van Uw Naam, myne boek- en andere letter-oeffeningen te zegenen, ja my genadelyk te verlenen die Genade, dat ik met lust en bestendig het pad Uwer geboden mag lopen, en hier, en namaals eeuwig Uwen lof met volle blydschap tot roem van Uwe vrye Genade, en oneindige menschen Liefde in 't Choor der zalige zielen uitgalmen.
Vergeef tot zoeen einde genadiglyk alle myne snode zonden, en ook de misslagen, die in dit en ander werk zyn ingeslopen, ja doe ze my zien by 't licht van Uw geest. Zegene het goede, dat 'er in is, en doe het zyn tot overtuiginge en afschrikkinge van alle heilloze zondaren.
O Geef! dat alle zondaren, en ook die in deze onze tyden zo onbegrypelyk van U zyn afgeweken, kan het met Uw wil bestaan, de ware hert veranderende genade tot roem van U, o grote en vry-machtige god, ontwaar worden! Bedwing de boze, ten einde het quaad niet verder inkruipe. Schelde den schrikkelyken menschverleider, en sluit hem aan de ketenen Uwer oneindige Almagt en heilige Voorzienigheit.
Wend Uw toorn en oordelen van Nederland af, om het volk, dat naar uwen name genoemt word, het volk, dat Gy, als het heilige Zaad, U ten erfdeel verkoren hebt.
Geef den Overheden herten om tegen alle quaad, maar ook boven al om tegen dezen onnatuurlyken grouwel te yveren, Uwe Wetten te handhaven, en Uwe Ere te verdedigen.
Doe alle Leeraars eenparig uitkomen om stoute zondaren te bestraffen, en elk opregt voor een tydelyk, en eeuwig verderf te waarschouwen.
Breide de palen van Uw Koningkryke uit over de gehele aarde, opdat ze in U den Drie-enigen God gelovende, alle Koningkryken des aardbodems de Uwe mogen zyn. Vertroost allerwegen Uwe Gunstgenoten, en bekleed ze met het kleed der heiligheit, opdat zy vrolyk juigchen mogen in U den God hares Heils.
Uw albestierende genaden ryke Hand beveel ik myne jonge kinderen. Laten zy van U, O Vader, in haar vroege jaren tot UW alles te bovengaande gemeenschap getrokken, in het bloed van U, O Jesus, de Zoon , gereinigt, en door U, O Heilige Geest, als dien Geest des Vaders en Des Zoons, geheiligt, bestiert, en bewaart vorden. Opdat zy tot UW eer en heerlykheit mogen opwassen, leven, en sterven, en dus altoos de Uwe zyn.
Geef my en myn huisvrouw, ja alle ouders, meer en meer Uwen. Geeft van ware yver, liefde, wysheit, voorzichtigheit, en zagtmoedigheit om haar naar den eisch van haren weg te leren, van alle quaad af te trekke, en de vreze van Uwen Naam door Uw zegen in te planten.
Bewaar doch verder my, en al myn vrinden; behoed ons voor alle verleidingen, zonden, en welverdiende oordelen. En geef, dat als wy hier UW raad zullen uitgedient hebben, wy dan by U in de volzalige eindeloze eeuwigheden worden opgenomen, om daar volmaaktelyk en eeuwiglyk, U, O Vader, Zoon, en Heilige Geest, vlekkeloze Hallelujas toe te zingen. Amen!
Eedelmogende, Doorlugtige en Groot Achtbare Heren, Myne Heren, die van Gods Wegen de Regeringe en het Staats-bestuur van de aanzienlyke Stad Groningen, en vermaarde Ommelanden is toevertrouwt, en aanbevolen.
Ik neem de vryheit om U Edelm. dit geschrift op het onderdanigste aan te bieden.
Immers tot Wien kan ik my niet meer regt wenden? als tot U Edelm. Heren, Wiens Onderdaan ik nu al een geruimen tyd ben geweest, en in die van Vele van U Edelm. meer dan een gunst-bewys, hoewel onverdiend, genoten hebbe.
Wie komen 'er nader toe gerechtigt zynt als Gy, Edelm. Heren, die met my denzelven Godsdienst, waar voor onze Voorvaderen Goed en Bloed opgezet hebben, belyydt, en volgens UW heiligen Yver verdedigt en kloekmoedig beschermt. Zo dat wy met een ongemene blydschap in dit van God grotelyks gezegende Land U konnen aanschouwen als Oprechte, Zuivere en Regtgeaarde Voedster-Heren, en Beschermers van Gods duur gekogte kerke, en van deze Provincie. Ja GY zyt het, onder welkers Wyze, Voorzigtige, Regelmatige, Rechtveerdige, en Zagte Regering wyze wy, door des Heren zegen, een stil en gerust leven vol van eerbaarheit en Godzaligheit leiden konnen; zynde onder U als Bomen, veilig voor het steken van onze bittere vyanden.
Kozen dan ten allen tyden zo Gewyde als Ongewyde Schryvers Aanzienlyke Personen uit, aan wien zy het hare opdroegen; Gelyk zo Lucas zelf zyn Evangelium, en de Handelingen der Apostelen aan (a) enen Theophilus, een man van een heerlyk Aanzien, en beproefde Godvrugt, heeft toegeëigent: hoe kon ik dan, daar het door de volstandige gewoonte reets als in een wet verwisselt is, dat men enig werk aan het ligt gevende, hetzelve aan een of meer Personen van Agting aanbied, nalaten, om ook, uitgelokt door alle Uwe ongemene voortreffelyke Hoedanigheden, en ter betoninge van myn eerbiedigheit, het myne aan U Edelm. volveerdig op te offeren; en ootmoedig teverzoeken, dat het met een gunstig oog mag worden aangeschouwt, en verwaardigt om veilig onder Uwe Vaderlyke Bescherminge te schuilen. De (b) Joden hebben tot een spreekwoord: Houd u digt by een Groot Man, en de menschen zullen u eren. Even hierom wende ik my naar U Edelm. wel wetende, dat dan de nyd zelf zal afgeschrikt worden om haar berispingen uit te braken, of haar tanden op het werkje te zetten.
Ook vleije ik my, dat deze verhandelde stoffe aan U Edelm. als Handhavers en Beminnaars van Geleertheit, Godvrugt en Gerechtigheit niet onsmakelyk zal voorkomen. En dat Gyl. U verledigen zult, als U enige tyd van al Uw Staats-zorgen zal overschieten, om dezelve met een behoorlyke aandagt te lezen, en de misslagen van den Schryver, volgens Uwe aangebore Edelmoedigheden, gunstiglyk over het hoofd te zien: zeer wel wetende, (c)
Studiorum salutarium, etiam citra effectum, laudandam tractationem [men verdient lof voor het bezighouden met waardevol onderzoeken, ook al leveren ze geen resultaat op - red.]. Ik konde hier nu heel igt een open veld, zonder my aan laffe vleitaal, waar van ik doch afkerig ben, en die U als Wyze onaangenaam zyn zou, schuldig te maken, uitvinden om een menigte van Deugden te melden, die U Edelm. een ongemene Luister by zetten, 't en ware ik vreesde U Edelm: Zedigheit een bloos van nederige schaamte op te dringen.
Weshalven, om U Edelm. niet lastig te vallen door een uitgestrekte redenvoeringe, ik myne knyen buige voor den Groten God van hemel en van aarde, en bidde ootmoedig, en van ganscher herte, dat het Hem behagen mag over U Edelm. meer en meer uit te storten zyn Geest Des Raads, Der Wysheit, Ende Des Verstands om Land, en Kerk wysselyk te bestieren, alle ongevallen en rampen, die den Staat, of Gods Gemeinte dreigen voorzigtig op het punt van UW Verstand af te wenden; Uwe Onderdanen heilzame Wetten voor te schryven; en in alles haar Ligchamelyke, en boven al Geestelyke Welstand, als Vaderen des Vaderlands, tederhertig te bezorgen.
HY schenke U den Geest der Sterkte, om Uw zwaarwigtig Ampt mannelyk te bekleden, alle ongeregeltheden yverig te weren, en des noods zynde, te straffen. Hy geve U een herte om Uwe voortreffelyke afgegevene Bevelen nauwkeruig uit te voeren. Want wat zullen de Heilzaamste Wetten baten? zo zy veracht, vertreden, en vryelyk verwaarloost worden. Zy zullen zyn als Pylaren, doch die ter nederleggen; als een schoon Beeld, dat zonder ziele is. Gedenkt doch, dat in het handhaven van die de Eer van God, het Welvaren van het Land, hetwelk zonder dat ten onder moet gaan, en Uwe eige Achtinge legt opgesloten. En schoon men (d) de Hoge Overigheit geen regt over het gewissen toeëigenen kan nog mag; en Zy ook niet bevoegt is om iemant een Godsdienst met gewelt op te dringen: zo heeft Zy egter de Macht om alle godloosheden te verbieden, de ongeregeltheden der Afgodendienaars in te tomen, de ontheiligers van Gods dag, en naam in te binden, verderflyke leringen te smoren, godloze boeken te verbieden, en alles, wat tegen de ware Godvrugt aanloopt, te verhinderen, en zoveel het mogelyk is te beletten. En nademaal Zy het zweert niet te vergeefs van God ontfangen heeft, zo heeft Zy ook het Recht om alle Overtreders van Haar op Gods Woord gegronde Wetten, als ongehoorzame te straffen. En daar Zy met regt waakt, dat de Burgerrechten niet geschonden wordne, hoeveel te meer behoorde Zy toe te zien, dat de Goddelyke Wetten, welkers onderhoudinge niet alleen de beloften van een tydelyk, gelyk gene, maar van een eeuwig leven heeft, zo stiptelyk gehoorzaamt wierden. O! waar zulks behertigt word, daar worden de godloze afgeschrikt, de ergernissen en quade voorbeelden weggenomen, en de Godzaligheit op het heerlykste zegepralende ingevoert. Inzonderheit zal dit gelukken, zo Gy volgens Gods Wet yver tegen die menschen, die de gansche order der Natuur omkeren, en de zonden van 't grouwelyk Sodom helaas! in ons Land hebben ingevoert, of nog bedryven. Daar tegen te waken, dat te straffen, eischt en roept tot U de Wet van den Groten God. Edoch dat stuk heb ik in 't vervolg nader aangedrongen, en zie 'er nu van af. Ook smeek ik den Koningk Der Koningen, dat Hy rykelyk aan U Edelm. uitdele den Geest Der Kennis, en der Vreze des Heren. Opdat Gy ten opzichte van andere, uit onzag voor GOD, door wie den Koningen heerschen, en die de Richters der aarde vreesselyk is, de (e) Regtszaken der Weduwen, der Wezen en der Verdrukten, ja alle verschil tusschen den Man en zyn Naasten naar den eisch des Wers Spoedig handhaaft, en beslist. Hy doe, zo menigmalen als Gy naar Uwe ontzagchelyke Rigterstoelen (f) gaat, en op dezelve gezeten zyt. In de oren en herten van U Edelm. klinken de regt Koningklyke en Godvrugtige (g) woorden van Josaphat den Koning van Juda, tot de Richteren op een hert- en ziel-roerende wyze uitgesproken: ziet wat Gy doet. Want Gy en houdt niet het gerichte den mensch maar den Here, ende Hy is by U in de zake van het gerichte. Nu dan, de verschrikkinge des Heren zy op u lieden: nemet waar, en doet het: want by den here onzen god en is geen onrecht, nochte aanneminge van personen, nochte ontfanginge van geschenken.
Daar door zult Gy genieten een gerust Gewissen, een aanzienlyke en bloeijende Regeringe, een bevestigde Throon, wiens Pylaren zyn Godrvrugt, Gerechtigheit, Enigheit en Goedertierenheit; de Liefde der Onderdanen op het nauweste tot U trekken, den Toorn Gods van U en het Land volkomen afkeren, en zyn Zegen daar op doen rusten tot in eeuwigheit.
Ten opzigt van U Zelven bedoelt dezen Wensch, dat Gy den God uwer Vaderen kennen en dienen moogt; daar in Uw hoogste ere stellende, dat, gelyk Gy van herten wilt, dat Uw Onderdanen, als ook betamelyk is, zig U volveerdig onderpwen, Gy ook God vader, en zyn zone Jesus, dien Hy gezonden heeft, door de werkingen des Heiligen Geestes van (h) herten gehoorzaam zyt; en, uwe Kronen aan Zyne Voeten nederleggende, met een David daar al Uw Roem en Blydschap in moogt vinden om Knegten van den Drieenigen verbonds God te zyn. Zo ooit, myne Heren, de spreuke der (i) Joden te pas koomt, zekerlyk hier geld zy: De knegt van een koning, zo spreken de Wyze onder haar, is zelfs een koning. Waarlyk Edelm. Heren, die een Dienaar van Jesus is, die is een Koning, en zal verwaardigt worden om namaals met Hem te zitten op zynen Throon, en met Hem te heerschen in de eindeloze Eeuwigheden.
Derwaarts baant gy U den weg, en zult ze nog verder banen, wanneer Gy in 't Openbaar, en in Uwe Huizen die makende tot kleine kerken, Uwe onderdanen, en Huisgenoten in 't behertigen van ware Godvrugt, door het lezen van Gods Woord (want een Huis, daar Gods Woord niet gelezen nog gebeden gestort worden, kan ik niet zien, hoe men Christelyk zou noemen konnen) en statelyke Gebeden en Dankzeggingen voorgaat, om te konnen zeggen: Ziet naar ons, en doet alzo. Ja om achtervolgens het Voorbeeld van dien Vorst en Voorganger van Israël, ik meen Josua, standvastig en edelmoedig te konnen betuigen: aangaande my en myn huis, wy zullen den here dienen. Dat zal een wonderlyke invloet geven op het gemoed van Uwe Onderdanen, om haar, gelyk Gy om de Zaligheit werkzaam zyt, tot het beneerstigen van hetzelve aan te sporen. Het leven doch der (k) Aanzienlyke van deze Werelt mag wel by een Zeilsteen, die het yzer naar zig trekt, by de Noord-sterre, waar naar de varende haar cours rigten, vergeleen worden, omdat dus het hare van 't gemeen nagevolgt en beleeft word. En hoe meer zy verheven zyn, hoe haar misslagen zigtbaarder, aanstotelyker, en gevaarlyker zyn. Duidelyk bleek dit in Israël en Juda, alwaar de Godvrugt onder de Vrome Koningen bloeidet maar helaas! onder de Godloze stak de Boosheit het hoofd verschrikkelyk op.
En schoon wy by uitstek boze tyden beleven, zo zien wy nog onze Overigheden, en U, Edelm. Heren, als Schilden der aarde die Godes zyn, ons voorgaan in 't waarnemen der Godsdienst-pligten. Wy zien U in Uwe Bevelen yveren voor de Eer van God. Ja Gy ontroert onze ingewanden, Gy, zegge ik, myne Heren, doet Tranen van blydschap, van bekommeringe uit onze ogen vlieten, wanneer Gy zo oprecht in Uwe Bevel-schriften de zonden, ja de aanwassende zonden en godloosheden des Lands voor 't oor van elk uitroept en belyd; onder welke Gy Uwe eigen zwakheen mede begrypende, wat doet Gy anders? als dat Gy als Godvrezende Overigheden elk opentlyk vermaant om zyne zonden af te breken, God in de roede te vallen, opdat 'er nog verlenginge van Vrede zyn mag.
Zoude ik alles dat dezen aangaande op myn herte lag, in den schoot van U Edelm. uitstorten, wanneer oude ik gedaan werk vinden?
Met een woord dan. De Here overstrome U met Plasregens van Zegeningen uit den hemel van boven, en van het vette der aarde beneden! Hy Zegene alle uwe regtmatige Voornemens! Hy wende alle onheilen van U, de Uwe, van het Land, en de kerke genadiglyk af! Hy doe U Edelm. als Leden van Stad en Ommelanden, met elkanderen altoos door den band van Eendragt zo verbonden zyn, en blyven, gelyk de beide houten, die in (l) Ezechiel zyn hand waren, tot malkanderen naderden, verenigt, en tot een hout wierden!
Eindelyk, hy geve U edelm. noch lange in het land der levendigen in een wenschelyke Gezontheit in Zyne Genade tot welstant van Land en Kerke te verblyven! Hy krone U met Voorspoet, Rykdom, Ber, een vreedzame Regeringe, en getrouwe, vlytige, ja Godzalige Onderdanen! Hy beware Uwe dierbare en aanzienlyke Gemalinnen! Hy schenke aan Haar zynen Geest; en doe Haar, als (m) Zoogvrouwen zyner Kerke, in alle goede werken overvloedig zyn! Hy doe Uwe (n) Dochters zyn als hoekstenen, uitgehouwen na de gelykenisse van een Paleis! En uwe zonen zyn als planten, welke groot geworden zyn in hare jeugt! Opdat de latere Nakomelingen onder Haar bestier een Leven lieden mogen, dat Gelukkig en Heilig is.
Voor het laatste. De Here zy met U verzoent in het dierbaar Bloed van zynen Zoon, opdat Gy hier de Vrede, die alle Verstand te bovengaat, aanvangkelyk, en namaals volkomen in de Zalige Hemelen genieten moogt!
Dit is de innige Wensch
en hertelyke Bede van
Uwer Edelmogentheden
Gehoorzamen, en Onderdanigen Dienaar
Henricus Carolinus van Byler.
- (a) Over Theophilus, zie de filologische werken van de geleerde Wolfius over Lucas 1:3, p. 551 die de verschillende auteurs opsomt die over dat onderwerp hebben geschreven. Zie ook Act. 1:1.
Voor andere toewijdingen van de vroege Latijnse boeken, zie Johann Georg Walch’s dissertatie samen met voorwoord en dedicaties van Christoph Cellarius, uitgegeven in Leipzig in 1771 in octavo-formaat [Refereert waarschijnlijk naar Christoph Cellarius & Johann Georg Walch, Christophori Cellarii Dissertationes academicæ, varii argumenti in summam redactæ,1712, red.] Walch geeft een samenvatting van dit onderwerp.
Jacob Friedrich Reimann geeft zijn beoordeling van dit werk in zijn boek Idea Systematis Antiquitatum Litterarum, p. 284.
- (b) Zie Johannes Drusius / Johannes van den Driesche, Adagia Hebraica, deel zes, spreekwoord 8.
- (c) Zie Seneca, de Vita Beata, hoofdstuk 20. [vertaling naar Wikisource]
- (d) Zie Samuel Werenfels, Dissertationum Theologicarum Sylloge en hier Dissertatie 3, p. 71. etc., die gaat over het Recht van de Magistraat in Gewetens.
En G. Noodt, De Religione ab Imperio libera [ook NL, red.]
- (e) Zie Deuteronomium 16:18-21, Psalm 82:3, 4, Jesaja 1:17, Jesaja 22:3
- (f) De Rabbynen verhalen, dat by den Throon van Salomon, die zes trappen hadde 1 Kon. 10:19. een Heraut stont, die den Koning, wanneer hy op den eersten trap klom, toeriep: Buig het Regt niet. Op de twede: Wees geen aannemer des Perzoons. Op de derde: Gy zult geen geschenk aannemen. Op de vierde: Gy zult voor u geen gewyd Bosch planten. Op de vyfde: Ook en zult gy geen Beeld oprichten. En als de Konink op den sesden trap gekomen was, zo riep hy hem toe: Den Here uwen God zult gy niet offeren dat gebrekkelyk is. Zie Th. Crenii Thesaur. Libr. Philologic. et Histor. Volum. 2. ubi haec p. 363. occurunt
[Zie Thomas Crenius, Thesaurus Librorum Philologicorum et Historicorum, deel 2, p. 363, red.]. Hoedanigen Eed de Romeinsche Raadsheren, en ook die van Venetien gezegt worden te doen, afleiden eer zy op het Raad-Huis gingen, kan men zien by Ph. Camerarius in Hor. Subcis. Centur. 2. c. 48. p. 202. etc. [Zie Philipp Camerarius, Operae horarum subcisivarum, tweede deel, h. 48, p. 202 etc., red.]
Joh. Adam. Weberi Ars Conversandi p 223, 224.
[Zie Johannes Adam Weber, Ars Conversandi, p. 223, 224, red.]
en de Geleerde B Brissonius de Formul. l. 8. p. 715
[Zie Barnabé Brisson, De formulis et sollemnibus populi romani verbis, boek 8, p. 715, red.]
Uit dien hoofde is het ook geweest, dat de Opperste Richter by de Egyptenaren een gouden keten om zyn hals droeg, waar aan een Beeltenis uit Saphyrsteen hing, welke genoemt wierde waarheit. Zie Diodor. Sicul. l. 1. [zie Diodorus Siculus, mogelijk Bibliotheca Historica, boek 1, red.] Aelianus Var. Hist. l. 14. c. 24 [zie Aelianus, Varia Historia, boek 14, h. 24, red.]. Omdat een Richter de waarheit en geregtigheit in het Gerichte behertigen moet. Hoe zich de Richters hier te Lande in ‘t jaar 1368 niet alleen by ‘t aanvaarden van haar ampt door een eed verbonden, maar ook by ‘t afgaan een eed deden van niets willens of wetens nagelaten te hebben, zie C. Schotanus in zyn Friesche Historien l. 6. p. 190, 191.
- (g) 2 Kronieken 19: 6, 7.
- (h) Dus iedereen die een ware Christelijke pietas nastreeft moet de adviezen van N. Machiavelli verafschuwen, zoals ze in hoofdstuk 18 van zijn werk Il Principe uiteen worden gezet. Hier, om de vele andere kwesties die bij hem opkomen wanneer hij Machiavelli leest en zijn idee van een vorst die niet als mens, maar als een monster, zoals Cesare Borgia, aan de wereld wordt opgedrongen, zal ik zwijgen. Maar het moet met name worden opgemerkt dat hij suggereert dat een vorst zijn ambt goed vervult als hij doet alsof hij religieus is en een goede reputatie bij het volk opbouwt door een schijn van vroomheid op te houden, zelfs als hij dat niet echt is. Hij zegt dat als je tegen een vorst spreekt, iedereen kan zien wat je voordoet, maar er zijn maar weinig mensen die begrijpen wie je werkelijk bent. Met andere woorden, Machiavelli verandert de vorst in een hypocriet die vroomheid voorwendt, hoewel hij er eigenlijk geen belang aan hecht.
Maar het is interessant op te merken dat Machiavellisme al vóór Machiavelli in hofkringen werd beoefend. Elke keer dat ik Machiavelli lees, zie ik alle karaktertrekken van Koning Herodes de Grote en anderen duidelijk naar voren komen, om nog maar te zwijgen van andere historische figuren.
Cicero, hoewel een heiden, zou zeker tegen de opvattingen van Machiavelli zijn, zoals ik me herinner. Hij betoogt in zijn werk "De Officiis" dat het voor een goede man verachtelijk is om te liegen, te beschuldigen, te stelen of te bedriegen omwille van eigenbelang.
Elders bekritiseert hij serieus degenen die, juist als ze het meest bedriegen, proberen over te komen als goede mensen. Het is, zoals Seneca zegt, schandelijk om iets anders te zeggen dan wat je werkelijk denkt. Je kunt zeker Lactantius raadplegen in zijn werk "Divinarum Institutionum" boek 6, hoofdstuk 6, nummer 13, enzovoort, waar hij deze meesters in bedrog uitvoerig ontmaskert. [vert. ChatGPT]
- (i) עבדא דמלכא מלבא zie Johannes Buxtorf's Lexicon Talmudicum, p. 1564
- (k) Hier spreekt Plinius, zoals gebruikelijk, voortreffelijk in de Panegyricus Trajano dictus op pagina 352. Nam vita principia censura est, eaque perpetua; ad hanc dirigimur, ad hanc convertimur. Nec tam imperio nobis opus est, quam exemplo. Quippe infidelis recti magister est metus. Melius homines exemplis docentur, quae inprimis hoc in se boni habent, quod approbant, quae praecipiunt fieri posse.
[Inderdaad, het leven van een keizer is een censuur, en een werkelijk eeuwigdurende censuur; dit is wat ons leidt en stuurt, want we hebben meer behoefte aan een voorbeeld dan aan een bevel. Angst is onbetrouwbaar als leraar van moraal. Mensen leren beter van voorbeelden, die de grote verdienste hebben dat ze bewijzen dat hun advies uitvoerbaar is.]
Daarom gaat hij meteen over tot het prijzen van Trajanus:
Et quis terror valuisset efficere, quod reverentia tui effecit?
[Zou enige terreur de macht hebben gehad om te bewerkstelligen wat door onze achting voor jou is bereikt?]
Claudianus ging op dezelfde lijn voort in zijn lofrede over het vierde consulaat van Honorius, vers 299.
----- Componitur orbis
Regis ad exemplum, nec sic inflectere sensus
Humanos edicta valent quam vita regentis:
Mobile mutatur semper cum principe vulgus.
Scilicet in vulgus manant exempla regentum,
Utque ducum lituos, sic mores castra sequuntur.
[De wereld vormt zich naar het patroon van haar heerser en verordeningen kunnen de gedachten van mensen niet zozeer beïnvloeden als het leven van hun vorst; de onstabiele menigte verandert altijd samen met de vorst. Het patroon van hun leiders gaat over op de menigte en de soldaat volgt niet alleen de normen maar ook het voorbeeld van zijn generaal.]
- (l) Ezechiël 37:16.
- (m) Jesaja 49:23.
- (n) Psalm 147: 12.