Jan Kooistra - De Ballade van Van Byler - dertien gedichten en een opstel over een misvatting / The Ballad of Van Byler - thirteen poems and an essay about a misconception - 1988 - GRAM, Groningen-Amsterdam

* In publishing this content, we have made best efforts to contact the publisher and authors- but didn’t manage to reach them. If these contents are yours, and you’d like them removed, please contact us at monsterarchief[at]gmail.com.

Original text (Dutch)

Der Rektor stellte ihm die dritte Frage und sprach:
Sag mir sogleich, wie oder woran ist die Mitte der Welt?
Eulenspiegel antwortete: Das ist hier...De rector stelde hem de derde vraag en zei:
Vertel me meteen, hoe of waar is het centrum van de wereld?
Eulenspiegel antwoordde: Dat is hier...

Uit Ein kurzweilig Lesen von Till Eulenspiegel, 1983,
Bund-Verlag, Köln.

gedichten

1731

dat dode voorjaar geen boom
schoot in blad geen regen viel op
de wind zwierf elders niet hier

maar de sloten stonden vol vis
alsof de aarde zijn lust
in het water had uitgestort

dat jaar van de vele hengelaars
die later samen in brand stonden
maar anders even buiten zuidhorn

gebakken vis lust de dominee
en warme wijn drinkt de jonker

0681_005_-_copy.jpg

soms trekt zich de verbeelding dichter samen
dan anders wegen gaan aan de haal
en oude paddestoelen wijzen naar de herfst

zoals zij altijd deden wat gebeurde
er in het najaar zoveel jaar geleden
een heks verbrand een weerwolf opgehangen

en die zich met de hand behielp gewurgd


hier waar de landwegen in de herfst
afsterven van de kou lijken de dorpen
bijenkorven de toegang net groot genoeg

om de met stro toegedekte huizen
te bereiken soms raakten vrouwen
over de woorden van de dominee

als moederloze volken in paniek
om alle boze wezens die er zijn
en die je in de schemering niet ziet


de weerwolven plantten zich voort
toen een dood exemplaar
door zijn ring waterde

's nachts schrok men wakker
want onder de worgpaal
schreeuwt een alruin

zacht buigt zijn verwekker
in het dorp dansen mannen
diergemaskerde dansers

dat dorp

0681_007_-_copy.jpg

ds.

zijn hoofd voelde aan als ijs
dat tussen zijn klauwstukken
onwrikbaar was vast gezet

niet in beweging te krijgen
slechts te ontdooien met vuur
is hij een rouwbord geworden

in de rommelkamer van de geschiedenis
hij die verzot was op dode letters
van een nog dodere wet


verzien

hij zag vanaf de kansel hun gezichten
waarin de ogen vond hij als bij dieren
verholen uit de schemer naar hem blikten

verborgen zaad spilde hij op de zieke
maar grage baarmoeders van hun verbeelding
waar misgewas ontstond en wangedrochten

wat men ten slotte dood vond leken honden
dat lag met strengen aan elkaar gebonden
achter de huizen op een vuilnisbelt


sodomia

hij wist het wel in het water
gedroegen zij zich als dieren
tussen steeds schralere oevers

wellicht heeft het zaad dat zij loosden
in de sloten een vis bevrucht
zodat vreemde wezens ontstonden

die 's nachts op hun schubbige hoefjes
rondscharrelden op het land
tot alles onvruchtbaar zand

en barre woestijn was geworden


capitale justitie

na zoveel maanden schimmige schemer
vormden de zon en de wolken het voorspel
voor hun bijslaap in vuur en rook

nog onwennig en schuw in het licht
liggen zij als bijeengeraapt volk
op de kar voor hun laatste transport

zo reden vele treinen naar a
door parkachtige landschappen
die niets aan emoties verraadden

de mensen staan langs de weg
stil als de bossen bij hanckema
onbereikbaar als de wolken erboven

alsof een bruid naar de kerk komt
zo feestelijk leek maar van ver
dit langzame gaan naar de dood

met ruiters en volk eromheen


boven zuidhorn kolkten de wolken
een tijdlang vettig dooreen
als inkt die in water stroomt

want op de gast staat een oven
van de kookplaat schiet rook
als eens bij sodom omhoog

de doden zijn aangebrand


fragment van een verloren landschap
bij de sloot staat naast wat riet
een kale jonker verderop een berk

richting zuidhorn dus achter oldekerk
blijkt brand te zijn tegen de avond
komen veel lieden lopend van hun werk

een dag van bijverdienste was het niet
geen mens durft meer te baden in het riet
bang dat de kale jonker hem daar ziet


morituri I

elke executie is een theater of het
in dachau is of op de westergast

men ziet steeds dezelfde gezichten
heren die naar elkaar buigen

even met elkaar praten en een plaats
zoeken die voor hen is gereserveerd

zij glimlachen tegen elkaar
elk als een kind dat wat lekkers krijgt

zij zitten als vliegen op de vloer
van een smerige slagerij

niet weg te slaan

0681_011_-_copy.jpg

morituri II

die worden gedood aan de paal
krijgen een schreeuwerig kopje
als van een vogel die sterft

wie door de geschiedenis bladert
ziet ze zo afgebeeld bij goya
bijvoorbeeld maar ook bij ons

zij worden gelijk aan jan klaassen
die terzijde hangt in zijn touw


van binnenuit kijkend kan iedereen
als door een tralieraam van de ziel
de witte lente zien lopen

of de zomer die komt in een
zware mantel van groen en de herfst
als de bonte en rode ruiter

maar sommigen die moeten sterven
vervullen hun zwangerschap
drachtig van dood in een schuur

wij moeten trouwens maar afwachten
hoe ons proces uitvalt
als wij aan de beurt zijn


De Scholieren der Sodomietische Konsten

Op 24 september 1731 worden te Zuidhorn, op de plaats "waar men gewoon is Capitale Justitie te doen" 21 homofiele mannen geworgd en daarna verbrand. Een van de veroordeelden hing al enige tijd aan een galg; hij was tijdens de hardhandige verhoren om het leven gekomen. Enkele zogenaamde hoofdsodomieten werden eerst nog in het gezicht geblakerd voordat zij ter dood werden gebracht.

De rechtspleging die tot deze executie leidde, heeft in de Groninger Ommelanden diepe indruk gemaakt, aldus Cohen Tervaert(1). De verhalen erover groeiden tijdens de overlevering verder uit en er ontstond al snel een historisch onbetrouwbaar beeld over de gebeurtenissen, dat later door Cohen Tervaert en Vleer(2) naar beste weten gecorrigeerd is. Hoe het werkelijk geweest is zal wel nooit meer achterhaald kunnen worden. Dat het echter ging om een massa-executie zal duidelijk zijn voor ieder die beseft dat het kleine rechtsgebied Oosterdeel-Langewold misschien een paar duizend inwoners telde. De geest van zijn grietman Rudolf de Mepsche waart als een boosaardige verschijning door de volksverhalen van het Groninger Westerkwartier.

***

In het voorjaar van 1731 verschijnt bij Jacobus Sipkes, drukker en boekverkoper in de "Here-straat" te Groningen een merkwaardig boek met een zelfs voor die tijd pakkende titel: Helsche Boosheit of Grouwelyke zonde van Sodomie, in haar afschouwelykheit, en welverdiende straffe uit goddelyke en menschelyke schriften tot een spiegel voor het tegenwoordige, en toekomende geslagte opentlyk ten toon gestelt. Het was geschreven door ds. Henricus Carolinus van Byler, een toentertijd in theologische kringen niet onbekende predikant uit Niekerk, toen nog Nieuwkerk genoemd. Jaren voordien had hij al een bock over de runderpest geschreven, namelijk "Een historis-verhaal van de sterfte die in vorige eeuwen onder het rundvee, in deze en andere landen geweest is, en nog duirt". Het boek verscheen bij een concurrent van zijn latere uitgever Sipkes, Jurjen Spandaw in de Zwanestraat(3), in 1719. Misschien dat hier een begin ligt van zijn latere opvattingen over Gods straffende hand. Het lijkt vanzelfsprekend in Van Byler een restaurateur van oude christelijke waarden te zien; toch was hij dat niet. De man verkondigde nieuwe theologische inzichten, inzichten die ook elders in Europa opgang maakten; zo kan hij misschien voorzichtig als vernieuwer omschreven worden. Zijn uitgever Sipkes kan als "grondlegger van de Groningse Courant" tot de vooruitstrevende garde van zijn tijd gerekend worden(4).

Over Van Byler is weinig bekend. Wij weten niets over zijn uiterlijke verschijning en weinig over zijn verhouding tot Rudolf de Mepsche of diens vrouw. Vermoedelijk heeft er tussen De Mepsche en Van Byler wel een vriendschappelijke relatie bestaan; de laatste heeft Van Byler ook beroepen naar het arme maar rustige Oosterdeel-Langewold, ten einde, zo merkt Vleer waarschijnlijk terecht op, hem alle tijd voor verdere studie te verschaffen. Dat zijn Helsche Boosheit De Mepsche tot de vervolgingen heeft aangezet, valt niet te bewijzen maar is waarschijnlijk. Zijn functie als grietman, een ambt waarin rechtspraak en bestuur samenvielen, hield ook toezicht op de openbare zedelijkheid in. Aan de andere kant blijft het mogelijk dat Van Byler een bij De Mepsche reeds aanwezige visie heeft verwoord. Tevens is het aannemelijk dat beiden kennis hadden genomen van de plakkaten tegen sodomieten die in Amsterdam en Groningen waren uitgevaardigd.

Wie Helsche Boosheit heeft gelezen, zal wellicht getroffen zijn door de welhaast speelse wijze waarop Van Byler sommige zaken beschrijft. "Maar is het niet aardig", schrijft hij op bladzijde 29, "dat zekere monnik.." en dan volgt een heel verhaal over een verkeerd begrepen passage bij "Phaedrus 1.3 fab.3". Het enige dat hier aardig is, lijkt het feit dat Van Byler aan de antieke fabels historiciteit toekent. Daarmee is hij overigens een man van zijn tijd. Nog legio zijn in de achttiende eeuw de schrijvers die uit het samengaan van mens en dier monsters geboren zien worden. Heksen bestaan in die eeuw nog steeds, heksenprocessen worden nog regelmatig gevoerd. Een nieuwe tendens is het geloof in het bestaan van mannelijke heksen, waarvoor waarschijnlijk vaak homofiele mannen werden aangezien.

0681_014_-_copy.jpg

Helsche Boosheit van Van Byler is een catalogus van de angsten uit zijn tijd en meteen een inventarisatie van allerlei misvattingen op het gebied van de kennis der natuur. Niet theologisch maar filosofisch - en daarin is Van Byler waarschijnlijk een vernieuwer - wordt de vraag behandeld wat sodomie precies is. Het is meer dan wat we nu onder homofilie verstaan; ook masturbatie en bestialiteit vallen eronder.

***

Uit de literatuur weten we dat de achttiende eeuw geteisterd werd door allerlei angsten. Wat die angsten veroorzaakt heeft, is onbekend. Wel weten we dat die angsten zich vaak richtten tegen niet aanvaarde groepen. Zo werden in die tijd de heidenen - we zouden hen nu "zigeuners" noemen - hevig vervolgd. De rechtspleging lijkt verwilderd. Op het minste of geringste staat de doodsstraf. Tegen deze achtergrond kan gemakkelijk de angst voor sodomieten zijn ontstaan. Aangewakkerd door een theologische autoriteit als Van Byler kan dan al gauw de vlam in de pan slaan. Hierbij dient echter aangetekend te worden dat in Friesland de angst of afwezig of veel minder was. Ds. François Bekius, de zogeheten duivel-dominee uit de Friese Wouden (hij was ook een "sodomiet") is nimmer met de dood bedreigd, althans voorzover wij weten.


Wat aan vervolgingen van De Mepsche in zijn rechtsgebied is vooraf gegaan, is historisch onbekend. Bekend is wel dat na de executie op de Westergast te Zuidhorn andere sodomieten nog hele tijden gevangen zaten. Hier en daar werd er nog een ter dood gebracht. Verder weten wij niet hoe hevig de vervolgingen landelijk geweest zijn. Evenmin weten we precies hoeveel slachtoffers er gevallen zijn, noch wanneer de vervolgingen luwden. Het is onjuist uit wat toevallig bewaard is gebleven te zware conclusies te trekken, zoals Cohen Tervaert dat wel doet.(5) Wat historisch helder is, is dat omdat er toevallig een laat licht op valt.

***

Op zondagavond 22 april 1731 werden op aanwijzing van een blinde jongen, Willem Jans, de eerste sodomieten gearresteerd; onder hen bevond zich een zoon van een vriend van De Mepsche. Vleer leidt hieruit terecht af dat De Mepsche zich liet leiden door religieuze overwegingen; hij ontzag vriend noch vijand. Opmerkelijk is dat de blinde jongen Willem Jans in de verdere gebeurtenissen geen rol meer speelt. Dit kan wijzen op een zekere redelijkheid bij De Mepsche.

Opvallend is ook dat de vervolgingen op een zondag begonnen; men mag aannemen dat Van Byler die dag over of uit zijn Helsche Boosheit heeft gepreekt. Zeker weten we dit niet.(6) Dat de moreel zeer strikte grietman De Mepsche op zondagavond met zijn vervolgingen begon, kan verband houden met het feit dat men op het platteland nog lang vasthield aan het invallen van de schemer als het begin van de nieuwe dag. Denk in dit verband aan Sinterklaasavond; dat is voor ons 5, maar voor onze voorouders 6 december.

***

Zo begon in april 1731 in het kleine rechtsgebied Oosterdeel-Langewold van Rudolf de Mepsche een vervolging die nog vele jaren zou aanhouden. Wij weten niet waarom juist de executie op de Westergast te Zuidhorn historisch zo helder belicht is of hoe de mensen toen over het geval dachten. Uit de bijlagen bij de Memorie, dienende tot nader betoog van de volstrekte noodzakelijkheid tot het formeeren van een convenabel redres...van de crimineele justitie in de Ommelanden, uit (waarschijnlijk) 1732, weten we dat er veel twijfels bestonden over de juistheid van het proces. Daar staat tegenover dat vele veroordeelden in hun doodsangst eerdere verklaringen herriepen, maar vlak voor hun executie toch weer bekenden. Elke bekentenis te verklaren uit de wreedheid van het onderzoek is onjuist, want op een goed moment hielden de bekentenissen op; de wreedheid had blijkbaar geen effect meer. De indruk van het proces uit 1731 is een van eindeloze verwarring.

Er zou wel eens sprake kunnen zijn van een botsing tussen het aloude rechtsgevoel van het platteland en dat van de overheid. Dat laatste rechtsgevoel werd gevoed uit de Bijbel, de Carolina en de boeken van de Lutherse rechtsgeleerde Carpzovius. Over diens leven zou veel verteld kunnen worden; hij staat in de traditie van Karel V, een traditie vol brandstapels en galgen. Carpzovius ging er prat op 20.000 doodsvonnissen te hebben getekend. Tevens geloofde hij nog in elfen als produkt van de "voorttelinge" tussen mens en dier.(7)

***

24 september 1731 staat zo helder voor ons, omdat die dag in al zijn emotie getekend wordt in de reeds genoemde bijlagen bij de Memorie. Tussen Faan, waar de borg Bijma van De Mepsche stond, en de Westergast te Zuidhorn stonden waarschijnlijk talloze mensen de lugubere stoet op te wachten. De plaats van de brandstapel lag vlak over de huidige spoorwegovergang te Zuidhorn, links als men het dorp uitgaat. Men had alle gelegenheid met de "patiënten", zoals de ter dood veroordeelden in sommige bronnen worden genoemd, te spreken. Een beeldend taalgebruik valt op. Zo komen we bij verscheidene slachtoffers de wens tegen "alle ... goede vrienden goede nacht" te zeggen.(8) Asinga Immes (9) zei tegen ene Onno Leihamer "Goeden dag Leihamer, gy krygt u leven geen koe meer van my". Het klinkt laconiek, maar kan evengoed van een uiterste treurigheid zijn. Overigens moet vermeld worden dat de afkeer voor het gedrag van De Mepsche cum suis, die processen voerden waarbij met stokken op de gevangenen werd ingeslagen, doet vermoeden dat mishandeling in die tijd misschien toch minder gewoon was dan wel gedacht wordt.

Hoe de executie door de beul Anthony Snijder en zijn knechten zich heeft toegedragen weten wij niet. Wel dat de gevangenen al dan niet geboeid naar de worgpaal liepen; opgehangen werden ze niet. Ook waren zij zeer stil, zoals de bronnen zeggen. Hoofdsodomieter Sicco Arends hing al een tijd aan de galg: hij maakte het getal van 22 slachtoffers daarmee vol. Vrijwel zeker is dat alle geëxecuteerden homofiele handelingen hadden gepleegd; in hoeverre masturbatie of bestialiteit in de veroordeling een rol speelde, weten wij niet.

Het zal wel altijd onduidelijk blijven wat precies Rudolf de Mepsche tot zijn vervolgingen heeft bewogen. Het ter beschikking staande historisch materiaal geeft slechts gedeeltelijke helderheid. Dingen die in die tijd vanzelfsprekend waren, zijn waarschijnlijk niet vermeld. Toch is er misschien een verklaring mogelijk, en wel vanuit de reeds eerder aangestipte angst. Van Byler was bang voor ontvolking en voor Gods straffende hand. Hij was bang voor gedrochten die uit de zondige vermenging van mens en dier zouden kunnen ontstaan. Hij was kortom bang voor elke lust die niet gegrond was in het doel van de voortplanting.

Uit de verslagen rond het proces van 1731 blijkt dat veel mensen er zich wel bewust van waren dat homofilie fout was of behoorde te zijn, maar dat ze het nu ook weer niet een grote zonde vonden. Het is steeds de grietman of de dominee die hen dat voorhoudt. Wellicht ligt hier een verklaring voor het feit dat veel verdachten zich niet schuldig voelden, zoals blijkt uit de bijlagen bij de Memorie. Pas als de predikant met heel het gewicht dat de kerk toen nog had, op hen in praatte, zwichtten zij en verklaarden zij zich schuldig.

***

Helsche Boosheit bevat de angst voor gedrochten. Waarden wisselbalgen nog rond de huizen in een tijd dat men met de vele misgeboortes geen raad wist? De Mepsche was duidelijk bang voor sodomieten. Met "sodomietische konsten" bedoelde hij vermoedelijk meer dan wat wij er nu in lezen. De "konste" kan bijvoorbeeld ook slaan op de activiteiten van alchemisten. Het zou mij evenmin verbazen als bij De Mepsche een grote angst voor geheime genootschappen speelde. Een angst die in de achttiende eeuw opmerkelijk nadrukkelijk aanwezig was en die zijn laatste stuiptrekkingen toonde in de angst voor de "Protocollen van de Wijzen van Sion" ten tijde van Nazi-Duitsland.(10)

Ook de heksenprocessen waren tijdens het leven van De Mepsche leefde nog lang niet achter de rug. Bij Von Riezler(11) kunnen we lezen hoe het beeld van de heks als (oude) vrouw veranderde in dat van de heks als (waarschijnlijk) homofiele man. Zeer jeugdige kinderen konden ook heks of sodomiet zijn, zoals in Oosterdeel-Langewold. Van Byler kan hierover gelezen hebben. Zijn Helsche Boosheit bevat nogal wat germanismen; ontlening ligt niet direct voor de hand, maar mogelijk is dit een punt voor verder onderzoek.

***

De dertien gedichten uit De Ballade van Van Byler vormen een poging tot interpretatie van wat er in die tijd aan angsten voorradig was.


Dankwoord

Het personeel van De Zaal Oude en Kostbare Werken/Kaartenzaal van de Universiteitsbibliotheek Groningen was zo vriendelijk mij snel en accuraat te helpen bij de inzage van Helsche Boosheit. Mevrouw L.J. Wieringa-Mol uit Zuidhorn vertrouwde mij haar kostbare collectie bijlagen bij de Memorie toe. Wighold Vleer liet niet na belangstelling te tonen, ondanks heel wat historisch gefit mijnerzijds. Alle partijen zij voor hun medewerking dank gezegd. Maar vooral gaat mijn dank uit naar Sjouke Heins uit Aduarderzijl die zulke prachtige tekeningen bij de teksten heeft gemaakt.

Noten

  1. (1) Gerard Matthijs Cohen Tervaert, De Grietman Rudolf de Mepsche. Historisch-juridische beschouwingen over een reeks crimineele processen gevoerd in 1731 in den rechtstoel Oosterdeel-Langewold, proefschrift, 's Gravenhage, 1921.

  1. (2) Wighold T. Vleer, Sterf sodomieten! De homofielenvervolging. Het Faanse zedenproces en de massamoord te Zuidhorn, Norg, 1972.

  1. (3) F.C. Willemse, Groningse drukken uit de 17de en 18de eeuw. Groningen, Bibliotheek der Rijksuniversiteit Groningen, 1979, onder nrs. 244 t/m 246.

  1. (4) Bart Tammeling, De krant bekeken. De geschiedenis van de dagbladen in Groningen en Drenthe, Groningen, Nieuwsblad van het Noorden, 1988, p.19 en verder.

  1. (5) Cohen Tervaert, p.32.

  1. (6) Vleer, p.74. Jammer is dat Vleer ervan uit gaat dat Helsche Boosheit niet bestemd was voor de gewone man. Wij weten immers nog nauwelijks hoe het gesteld was met de algemene ontwikkeling in die tijd. Wel komt heel vanzelfsprekend ergens een zoon van een dorpsonderwijzer ter sprake. Was een onderwijzer in een klein dorp van toen een gewone of ongewone verschijning? Veel later, maar in een tijd waarin men over het platteland niet wezenlijk anders dacht, blijkt dat de brute Eije Wijkstra uit Grootegast de boeken van de Franse veelschrijver Flammarion in zijn bezit had en kende. Wijkstra schoot op 18 januari 1929 vier agenten dood die in opdracht van de rechtbank te Groningen zijn vriendin kwamen ophalen. Wijkstra was in zijn omgeving een man van uitzondelijk gedrag. Dat kan zijn belangstelling voor Flammerion verklaren; ook kan een bestaande belangstelling in zijn omgeving hem op het spoor van deze auteur gebracht hebben. Ik denk dat men er goed aan doet de ontwikkeling op het platteland niet de laag aan te slaan.

  1. (7) Hans Jürgen Wolf, Hexenwahn und Exorzismus, Kriftel/Ts, 1980.

  1. (8) Aldus Jan Douwes in de "copia" van zijn verklaring voor Dr. Venhuizen bij de Memorie.

  1. (9) LJ. Wieringa-Mol, Geschiedenis van Zuidborn, Bedum, Profiel, 1986. Asinga Immes was volgens de schrijfster op p.261, de buurman van Dr. Menso Alting; geconstitueerd grietman van Rudolf de Mepsche. Een grietman kon zich in rechtszaken laten bijstaan door een deskundige; deze werd dan "geconstitueerd grietman" genoemd.

  1. (10) Klaus Epstein, The Genesis of German Conservatism, Princeton, 1966.

  1. (11) S. von Riezler, Geschichte des Hexenprozesse in Bayern, Stuttgart, Magnus-Verlag, z.j.

Translation (English)

poems

Der Rektor stellte ihm die dritte Frage und sprach:
Sag mir sogleich, wie oder woran ist die Mitte der Welt?
Eulenspiegel antwortete: Das ist hier...The rector asked him the third question and said:
Tell me at once, how or where is the centre of the world?
Eulenspiegel replied: That is here....

From Ein kurzweilig Lesen von Till Eulenspiegel, 1983,
Bund-Verlag, Köln.

 

1731

that dead spring no tree
shot into leaf no rain fell upon
the wind roamed elsewhere not here

but the ditches were full of fish
as if the earth had poured its lust
out into the water

that year of many anglers
who later were burning together
but otherwise just outside zuidhorn

fried fish pleases the vicar
and hot wine drinks the squire

0681_005_-_copy.jpg

at times the imagination contracts more densely
than otherwise roads take off
and old mushrooms point to the fall

as they always did what happened
in the fall so many years ago
a witch burnt a werewolf hanged

and who wielded his hand strangled


here where the country roads in the fall
die of cold the villages seem
beehives the entry just large enough

to reach the straw-covered houses
sometimes women touched
over the vicar's words

like motherless peoples panicking
for all the evil creatures out there
and those you can't see in the twilight


the werewolves bred
when a dead specimen
watered through its ring

at night people awoke startled
for under the garrotte
a mandrake shrieks

softly his progenitor bows
in the village men dance
animal-masked dancers

that village

0681_007_-_copy.jpg

rev.

his head felt like ice
immutably pinned
between its klauwstukken

unable to be set into movement
only to be thawed with fire
he turned into a funerary hatchment

in the junk room of history
he who was fond of dead letters
of an even more dead law


seeing far

he saw their faces from the pulpit
wherein eyes he found like those of animals
gazed furtively at him from the twilight

hidden seed he spilled on the sick
but avid wombs of their imagination
Where misgrowth arose and deformities

what one at last found dead resembled dogs
that laid tied together with strands
behind the houses in a rubbish dump


sodomia

he well knew in the water
they behaved like animals
among ever more meagre banks

perhaps the seed they discharged
in the ditches fertilised a fish
so that strange creatures arose

who at night on their scaly little hoofs
scuttled about on the land
until everything turned to unfertile sand

and barren wilderness


capital justice

after so many months of ghoulish dusk
the sun and clouds formed the foreplay
for their togethersleep in fire and smoke

still unused and timid in the light
like a people pulled together they lay
on the wagon for their last transport

thus many trains went to a
through park-like landscapes
that betrayed nothing of emotion

the people stand along the road
silent as the woods at hanckema
unreachable like the clouds above

like a bride coming to church
seemed so festive but from afar
this gradual going to death

with horsemen and a people around


over zuidhorn the clouds churned
through each other greasily for some time
like ink that flows in water

for on the guest stands an oven
smoke shoots from the hob
as once at sodom

the dead are charred


fragment of a lost landscape
by the ditch next to some reeds
a bald squire stands further on a birch

towards zuidhorn so behind oldekerk
there appears to be a fire toward evening
many a people come walking from work

it wasn't a day of earning more
no human dares to bathe in the reeds anymore
afraid that the bald squire will see him there


morituri I

every execution is a theatre whether it
in dachau or on the westergast

one constantly sees the same faces
gentlemen bowing to each other

talking to each other for a moment and finding
a place reserved for them

they smile at each other
each like a child being given a treat

they sit like flies on the floor
of a filthy butcher's shop

can't be swatted away

0681_011_-_copy.jpg

morituri II

those who are killed on the pole
are given a screaming head
like that of a bird who dies

those who leaf through history
see them depicted that way with goya
for example but also with us

they become like jan klaassen
who hangs aside in his rope


looking from within anyone can
as through a lattice window of the soul
see the white spring walking

or summer coming in a
heavy cloak of green and fall
as the motley and scarlet horseman

but some who must die
fulfil their pregnancy
pregnant with death in a barn

we besides have to wait and see
how our trial turns out
when it is our turn

The Scholars of Sodomite Arts

On 24 September 1731, at Zuidhorn, at the place ‘where it is customary to do Capital Justice’, 21 homophile men were strangled and then burnt. One of the convicts had been hanging from a gallows for some time; he had died during the heavy-handed interrogations. Some so-called chief sodomites were first burned in the face before being put to death.

The justice that led to this execution made a deep impression in the Groninger Ommelanden, according to Cohen Tervaert(12). The stories about it grew further during the lore and a historically unreliable picture of the events soon emerged, which Cohen Tervaert and Vleer(13) later corrected to the best of their knowledge. How it really was may never be traced again. However, that this was a mass execution will be clear to anyone who realises that the small jurisdiction of Oosterdeel-Langewold had perhaps a few thousand inhabitants. The ghost of its grietman Rudolf de Mepsche haunts the folk tales of the Groningen Westerkwartier like an evil apparition.

***

In the spring of 1731, Jacobus Sipkes, a printer and bookseller in the ‘Here-straat’ in Groningen, published a remarkable book with a catchy title, even for that time: Infernal wickedness or grievous sin of sodomy, in its abominability, and well-deserved punishment from divine and human scriptures to a mirror for the present and future battles opently displayed. It was written by Rev Henricus Carolinus van Byler, a preacher from Niekerk, then called Nieuwkerk, who was not unknown in theological circles at the time. Years before, he had already written a bock about rinderpest, namely ‘A historic tale of the mortality that has been and still is duirt in previous centuries among cattle in this and other countries’. The book was published by a competitor of his later publisher Sipkes, Jurjen Spandaw in Zwanestraat(14), in 1719. Perhaps here lies a beginning of his later views on God's punishing hand. It seems natural to see in Van Byler a restorer of old Christian values; yet he was not. The man proclaimed new theological insights, insights that were also gaining ground elsewhere in Europe; thus he can perhaps be cautiously described as an innovator. His publisher Sipkes, as ‘founder of the Groningse Courant’, can be counted among the progressive guard of his time(15).

Little is known about Van Byler. We know nothing about his outward appearance and little about his relationship to Rudolf de Mepsche or his wife. Presumably, however, there was a friendly relationship between De Mepsche and Van Byler; the latter also called Van Byler to the poor but quiet Oosterdeel-Langewold, in order, as Vleer probably rightly points out, to give him all the time he needed for further study. That his Helsche Boosheit incited De Mepsche to the persecutions cannot be proved but is likely. His position as grietman, an office in which justice and administration coincided, also involved supervision of public morality. On the other hand, it remains possible that Van Byler expressed a view already present with De Mepsche. It is also plausible that both had taken note of the placards against sodomites issued in Amsterdam and Groningen.

Those who have read Helsche Boosheit may have been struck by the almost playful way Van Byler describes some matters. ‘But isn't it nice’, he writes on page 29, “that certain monk...” and then follows a whole story about a misunderstood passage at “Phaedrus 1.3 fab.3”. The only thing nice here seems to be the fact that Van Byler attributes historicity to ancient fables. This, incidentally, makes him a man of his time. Still legion in the eighteenth century are the writers who see monsters being born from the union of man and beast. Witches still existed in that century, witch trials were still held regularly. A new trend was the belief in the existence of male witches, for which gay men were probably often mistaken.

0681_014_-_copy.jpg

Helsche Boosheit by Van Byler is a catalogue of the fears of his time and at once an inventory of all kinds of misconceptions in the field of the knowledge of nature. Not theologically but philosophically - and in this Van Byler is probably an innovator - the question of what exactly sodomy is is addressed. It is more than what we now understand by homophilia; it also includes masturbation and bestiality.

***

We know from literature that the eighteenth century was plagued by all kinds of fears. What caused those fears is unknown. What we do know is that those fears were often directed against unaccepted groups. At that time, for instance, pagans - we would now call them ‘gypsies’ - were fiercely persecuted. The administration of justice seemed feral. The slightest thing was punishable by death. Against this backdrop, the fear of sodomites could easily have arisen. Fuelled by a theological authority like Van Byler, the flame could then soon be fanned. It should be noted, however, that in Friesland the fear was either absent or much less. Rev François Bekius, the so-called devil-dominee from the Frisian Woods (he was also a ‘sodomite’) was never threatened with death, at least as far as we know.

What preceded persecutions of De Mepsche in his jurisdiction is historically unknown. What is known is that after the execution on the Westergast in Zuidhorn, other sodomites were imprisoned for a long time. Here and there another one was put to death. Furthermore, we do not know how intense the persecutions were nationwide. Nor do we know exactly how many victims there were, nor when the persecutions subsided. It is wrong to draw too weighty conclusions from what happens to have been preserved, as Cohen Tervaert does.(16) What is historically clear is so because it happens to catch a late light.

***

On Sunday evening, 22 April 1731, at the direction of a blind boy, Willem Jans, the first sodomites were arrested; among them was a son of a friend of De Mepsche. Vleer correctly infers that De Mepsche was guided by religious considerations; he spared neither friend nor foe. It is noteworthy that the blind boy Willem Jans no longer plays a role in subsequent events. This may indicate a certain reasonableness on De Mepsche's part.

It is also striking that the persecutions began on a Sunday; one may assume that Van Byler preached on or from his Helsche Boosheit that day. We don't know this for sure.(17) The fact that the morally very strict grietman De Mepsche started his persecutions on Sunday evening may be related to the fact that people in the countryside still clung to the coming of dusk as the beginning of the new day. Think of St Nicholas Eve in this context; that is 5 for us, but 6 December for our ancestors.

***

Thus, in April 1731, Rudolf de Mepsche's small jurisdiction of Oosterdeel-Langewold began a persecution that would continue for many years. We do not know why precisely the execution on the Westergast in Zuidhorn has been so brightly highlighted historically or what people thought about the case at the time. From the annexes to the Memorie, serving to further argue the absolute necessity to formulate a convenient redress...of the criminal justice in the Ommelanden, from (probably) 1732, we know that there were many doubts about the correctness of the trial.On the other hand, many convicts in their agony recanted earlier statements, but confessed again just before their execution. To explain any confession from the brutality of the trial is incorrect, because at some point the confessions stopped; the brutality apparently no longer had any effect.The impression of the 1731 trial is one of endless confusion.

There could well be a clash between the time-honoured sense of justice of the countryside and that of the government.The latter sense of justice was fed by the Bible, the Carolina and the books of the Lutheran legal scholar Carpzovius. Much could be told about his life; he stands in the tradition of Charles V, a tradition full of pyres and gallows. Carpzovius boasted of having signed 20,000 death warrants.He also still believed in elves as a product of the ‘interbreeding’ between man and beast.(18)

***

24 September 1731 stands so clearly before us because that day is drawn in all its emotion in the already mentioned annexes to the Memorie. Between Faan, where De Mepsche's borg Bijma stood, and the Westergast at Zuidhorn, there were probably countless people waiting for the lurid procession.The site of the pyre was just across the current railway crossing at Zuidhorn, on the left as one exits the village. People had every opportunity to speak to the ‘patients’, as the people condemned to death are called in some sources. An expressive use of language stands out. Thus, among several victims we come across the wish to say ‘all ... good friends good night"(19) Asinga Immes (20) said to one Onno Leihamer “Good day Leihamer, thou shalt not get thy life another cow from me”. It sounds laconic, but may as well be of utter sadness. Incidentally, it should be mentioned that the aversion to the behaviour of De Mepsche cum suis, who conducted trials in which prisoners were beaten with sticks, suggests that ill-treatment may not have been as common in those days as is sometimes thought.

We do not know how the execution by executioner Anthony Snijder and his servants took place. We do know that the prisoners walked to the garrotte, handcuffed or not; they were not hanged. They were also very quiet, as sources say. Main sodomite Sicco Arends had already been hanging from the gallows for some time: he thus completed the number of 22 victims. It is almost certain that all those executed had committed homophilic acts; to what extent masturbation or bestiality played a role in the sentencing, we do not know.

It will probably always remain unclear what exactly moved Rudolf de Mepsche to his persecutions. The available historical material provides only partial clarity. Things that were self-evident at the time have probably not been mentioned. Nevertheless, an explanation may be possible, and it is from the fear already touched upon. Van Byler feared depopulation and God's punishing hand. He feared monstrosities that might arise from the sinful mixing of humans and animals. In short, he feared any lust that was not grounded in the purpose of procreation.

The records surrounding the 1731 trial show that while many people were aware that homophily was or ought to be wrong, they did not now consider it a great sin. It was always the grietman or the vicar who put it to them. Perhaps this explains why many suspects did not feel guilty, as the annexes to the Memorie show. Only when the pastor talked down on them with all the weight the church still had at the time, did they yield and declare themselves guilty.

***

Helsche Boosheit contains the fear of monstrosities. Were changelings still around the houses at a time when people did not know what to do with the many miscarriages? De Mepsche was clearly afraid of sodomites. By ‘sodomite arts’ he presumably meant more than what we now read into it. The ‘arts’ could also refer to the activities of alchemists, for instance. Nor would I be surprised if a great fear of secret societies played a role in De Mepsche's mind. A fear that was remarkably emphatic in the eighteenth century and showed its last convulsions in the fear of the ‘Protocols of the Wisemen of Zion’ at the time of Nazi Germany.(21)

The witch trials were also far from over during De Mepsche's lifetime. At Von Riezler(22) we can read how the image of the witch as an (old) woman changed to that of the witch as a (probably) gay man. Very young children could also be witches or sodomites, as in Oosterdeel-Langewold. Van Byler may have read about this. His Helsche Boosheit contains quite a few germanisms; borrowing is not immediately obvious, but possibly a point for further research.

***

The thirteen poems from The Ballad of Van Byler represent an attempt to interpret what was available in terms of fears at the time.

Word of thanks

The staff of De Zaal Oude en Kostbare Werken/Kaartenzaal of the University Library Groningen were kind enough to help me quickly and accurately with the perusal of Helsche Boosheit. Mrs L.J. Wieringa-Mol from Zuidhorn entrusted me with her precious collection of appendices to the Memorie. Wighold Vleer did not fail to show interest, despite a lot of historical fidgeting on my part. All parties are to be thanked for their cooperation. But above all, my thanks go to Sjouke Heins from Aduarderzijl who made such beautiful drawings to accompany the texts.

Notes

  1. (12) Gerard Matthijs Cohen Tervaert, De Grietman Rudolf de Mepsche. Historisch-juridische beschouwingen over een reeks crimineele processen gevoerd in 1731 in den rechtstoel Oosterdeel-Langewold, dissertation, 's Gravenhage, 1921.

  1. (13) Wighold T. Vleer, Sterf sodomieten! De homofielenvervolging. Het Faanse zedenproces en de massamoord te Zuidhorn, Norg, 1972.

  1. (14) F.C. Willemse, Groningse drukken uit de 17de en 18de eeuw. Groningen, Rijksuniversiteit Groningen Library, 1979, under nrs. 244 t/m 246.

  1. (15) Bart Tammeling, De krant bekeken. De geschiedenis van de dagbladen in Groningen en Drenthe, Groningen, Nieuwsblad van het Noorden, 1988, p.19 and on.

  1. (16) Cohen Tervaert, p.32.

  1. (17) Vleer, p.74. It is unfortunate that Vleer assumes that Helsche Boosheit was not intended for the common man. After all, we hardly know what the state of general development was in those days. What does come up quite naturally somewhere is a son of a village teacher. Was a schoolteacher in a small village at that time an ordinary or unusual appearance? Much later, but at a time when people did not think substantially differently about the countryside, it turns out that the brutal Eije Wijkstra from Grootegast owned and knew the books of the French frequent writer Flammarion. On 18 January 1929, Wijkstra shot dead four policemen who came to pick up his girlfriend by order of the Groningen court. Around him, Wijkstra was a man of exceptional behaviour. That may explain his interest in Flammerion; also, an existing interest in his surroundings may have put him on the trail of this author. I think one would do well not to knock rural development low.

  1. (18) Hans Jürgen Wolf, Hexenwahn und Exorzismus, Kriftel/Ts, 1980.

  1. (19) So says Jan Douwes in the ‘copia’ of his statement before Dr Venhuizen in the Memorie.

  1. (20) LJ. Wieringa-Mol, Geschiedenis van Zuidborn, Bedum, Profiel, 1986. Asinga Immes, according to the writer on p.261, was the neighbour of Dr Menso Alting; constituted grietman of Rudolf de Mepsche. A grietman could be assisted by an expert in court cases; he was then called ‘constituted grietman’.

  1. (21) Klaus Epstein, The Genesis of German Conservatism, Princeton, 1966.

  1. (22) S. von Riezler, Geschichte des Hexenprozesse in Bayern, Stuttgart, Magnus-Verlag, z.j.