name: Arnoldus Rotgers
alternative spelling:
born: 1684, Groningen
parents:

marriage: Juliana Louisa Trigland, on 08 Apr 1730
second marriage: Elisabeth Brons, on 15 Mar 1740

Rector magnificus of the Imperial University of Groningen: 1737–1738, 1744–1745

Died: 16 Dec 1752

uit Wikipedia

Arnoldus Rotgers (Groningen, 1684 - begraven aldaar, 16 december 1752) was een Nederlandse hoogleraar romeins recht aan de universiteiten van Harderwijk en van Rijksuniversiteit Groningen.

Rotgers studeerde rechten in Groningen en promoveerde in 1710 in Leiden. Hij werd in 1718 hoogleraar aan de hogeschool van Harderwijk en in 1727 aan de universiteit van Groningen, waar hij romeins recht doceerde. Hij stond Rudolf de Mepsche, grietman in het Westerkwartier, als raadsman terzijde bij diens vervolging en berechting van mannen wegens sodomie. Uiteindelijk zouden 22 van hen in Zuidhorn worden geëxecuteerd.

Rotgers liet bij zijn overlijden in 1752 een aanzienlijk vermogen na aan het Rode Weeshuis in Groningen.

Hij trouwde in 1730 te Groningen met de uit Leiden afkomstige Juliana Louisa Trigland, dochter van de Leidse predikant en hoogleraar Jacob Trigland en Isabelle Sophie de Geer. Hij hertrouwde in 1740 met Johanna Louisa Trigland.

uit Een kroniekje van de familie Hachtingius (2013), Jan Th. M. Melssen, Genealogysk Jierboek 2013, p. 56

Arnoldus Rotgers, ged. Groningen (Martinikerk) 20 febr. 1685, studeerde rechten in Groningen, promoveert te Leiden (1710), hoogleraar Romeins recht aan de Hogescholen van Harderwijk (1718-) en Groningen (1727-), rector 1737/8 en 1744/5, staat Rudolf de Mepsche, grietman in het Westerkwartier, als raadsman terzijde bij diens vervolging en berechting van mannen wegens sodomie,(1) woont te Groningen in de Brugstraat (1730, 1752), laat zijn bezit na aan het Burgerweeshuis te Groningen, overl. Groningen 7 dec. 1752, begr. aldaar 13 (geregistreerd 16) dec. 1752,(2) tr., dan van Groningen, 25 april 1730(3) met Juliana Louisa Trigland, geb. 26 sept. 1690, bij huwelijk van Leiden, overl. Groningen 27 nov. 1730, begr. aldaar (geregistreerd 8 dec. 1730), dochter van Jacob Trigland, predikant en hoogleraar, en Isabella Sophia de Geer.(4)

  1. (1) Uiteindelijk zouden 22 van hen in Zuidhorn worden geëxecuteerd: Wikipedia, i.v. Arnoldus Rotgers; Huussen 2003, 166.

  1. (2) Register van opbrengsten uit de verhuur van lijklakens, 13 maart 1752: ‘Zijn begraffenis is wonderlijk geweest, te weeten dat geen een persoon daarop is versogt, ook niemant met gevolgt, dan het borgerweeshuis alleen.’

  1. (3) Pr. de la Rue, Op het huwelyk vanden hooggeleerden, wydvermaarden heere, Mr. Arnoldus Rotgers [..]. met de weledele jonkvrouwe Juliana Louisa Trigland (Groningen, 1730), 7 p. [gedicht].

  1. (4) Van der Aa 1852-1878, deel 16, 495-496.

uit Biographisch woordenboek der Nederlanden (1855), Abraham Jacob van der Aa, Dl. 16, p. 495

ROTGERS (Arnoldus), uit een aanzienlijk Groningsch geslacht afkomstig, studeerde te Leiden, promoveerde er in 1710, na verdediging eener dissertatio, qua demonstratur Jus gentuim non dari en hield er als lector in de regten, bijzondere akademische voorlezingen. Den 27 Julij 1718 werd hij tot gewoon hoogleeraar in de regten te Harderwijk beroepen, waarna hij, den 11 April 1719 zijn inwijdings-rede hield de socialitate, a Grotio contra Carneadem bene allegata; ad demonstrandum Jus Naturale; qua oratione refelluntur defficultates, ab aliis viris eruditis illi objectae.

Al aanstonds droeg hem de Senaat, in hevige geschillen met den Magistraat gewikkeld, een gewigtige en moeijelijke zending naar den landdag op, bij welke gelegenheid hij een vertoog van regten indiende, zóó scherpzinning dat het aan de heeren van de stad genoeg te doen en te wederleggen gaf. Als aftredend rector sprak hij in 1727 contra accuratissimum atque optimum naturae humanae contemplatorem. Nog voor het einde van 1727 werd hij naar Groningen verplaatst en verkoos hij, bij de aanvaarding van zijn ambt, hetzelfde onderwerp, waarvan hij in der tijd ook te Harderwijk had gesproken. Op zijne collegien behandelde hij uitsluiteud het romeinsche regt, bij die over de Pandecten het Compendium van Voet.

Het rectoraat bekleede hij in 1737/1738 en 1744/45. De eerstemaal sprak hij wederom de socialitate, a Grotio contra Carneadem bene citata ad demonstrandum jus naturale. Of de hoogleeraar zijne hoorders nu driemaal op dezelfde rede vergaste, dan wel het hem geliefkoosd onderwerp telkens op nieuw bewerkte of vervolgde, wagen wij niet te beslissen. In 1735 hield hij eene Oratio de Deo, misericordiae amico. Hij overleed den 7 December 1752, in het 68ste jaar zijns levens. Zijne vrouw Juliana Louisa Trigland, dochter van den Leidschen hoogleeraar van dien naam, geboren den 26 September 1690, met welke hij den 25 April 1730 huwde, ontviel hem reeds den 27 November daaraanvolgenden. Hij liet zijne nalatenschap aan het Burgerweeshuis te Groningen na. Hij gaf in het licht: Apodicticae demonstrationes ad illustr. Jus Romanum caet. acc. diss. quâ demonstratur jus gentium non dari, et Oratio de socialitate, vol. 1 (L.B. 1727), als ook eene verhandeling de successione legentima.

Zie Boekzaal, 1727, D. II, bl. 730. 1746, D. I, bl. 105. 1752, D. II, bl. 379; Bouman, Gesch. der Geld. Hooges., D. I, bl. 347, 374. D. II, bl. 67, 74, 85, 183; Jonckbloet, Gron. Gedenkb.