Aantekeningen van R. Woudstra, overig II

by R. Woudstra, 1957

Losse aantekingen van de opgravingen in Faan.



1992-246: RIJKSDIENST VOOR HET OUDHEIDKUNDIG BODEMONDERZOEK
Aantekeningen van R. Woudstra
Aantekening

betreffende Onderzoek Faan

1957

AMERSFOORT - MARIËNHOF - KLEINE HAAG 2

In de afgelopen zomer werd door de R.O.B. een opgraving verricht op het terrein van de voormalige burcht “Bijma heerd”. Dit werk kwam tot stant in samenwerking met de tegenwoordige eigenaar de heer van Diepen en de Cultuur Technische Dienst te Groningen. Bij de werkzaamheden tot verbetering van het bewuste terrein, stootte men meermalen op vermeende muurwerken. Voor onze correspondent de heer de Liefting uit Niekerk waren deze vondsten aanleiding, onze dienst te waarschuwen.
Meenden wij in de beginne op dit terrein te letten met de laatste overblijfselen van het borgcomplex van de beruchte Rudolf de Mepsche van t Faan, spoedig kwamen wij tot de ontdekking, dat het door de Mepsche in 1725 vergroot en gewijzigde bouwwerk, stoelde op onderste, voorafgaande cultuurresten. Uit de verkregen gegevens kunnen wij thans mededelen dat zich hier een unieke gelegenheid heeft voorgedaan om de gehele ontwikkeling van steenhuis tot landhuis te volgen. Ze in hun historisch verband te zien, de bepaalde typen te onderscheiden en deze uit de tijd waarin ze ontstonden of zich gewijzigd hebben, te verstaan.
De historie van dit terrein vangt reeds aan in de 12 of 13e eeuw. Waarschijnlijk de eerste kolonisten die zich vestigden aan een aanwezige beek of veenstroompje. De eerste be-

[nieuwe blz]woners maakten gebruik van een natuurlijke verhoging in het terrein. Deze zandige hoogte was ter plaatse door een uitwiggende veenlaag overdekt. In de naaste omgeving komen plaatsen voor waar het veen een dikte heeft van [?] een meter. Faen heeft dan ook zijn naam aan dit veen te danken.

De eerste cultuurfase bestond uit een samenstelsel van haaks op elkaar staande, breede standsporen. De overblijfselen van bewoning. Deze eerste woonplaats was afgeperkt door kleine grachten waarvan de westelijke in verbinding stond met de reeds gevormde beek. Binnen deze omgrachting werden drinkwaterputten aangetroffen. Deze putten waren van kwelder- en veenplaggen opgezet. De cultuur van de eerste bewoners werd gekarakteriseerd door een grote hoeveelheid kogelpotscherven. Aardewerk, niet op de draaischijf gevormd maar uit de hand gefatsoeneerd. Bij uitzondering ook een aantal fragmentjes van uit het Duitse Rijngebied geïmporteerd aardewerk een een tweetal stukken van benen kammen. Ook het geïmporteerde aardewerk geeft recht op een datering uit de 12e/13e eeuw.

Beschouwen we voor alles het oudste complex van standsporen, dan menen wij de plattegrond te herkennen van het oudste borgtype dat Groningen heeft gekend. En meer in het algemeen gesproken de Friese landen tussen Vlie en Wezer [?]. [nieuwe blz] In de afgelopen zomer werd door de R.O.B. een opgraving verricht op het terrein van de voormalige burcht “Bijma heerd”. Dit werk kwam tot stand in samenwerking met de tegenwoordige eigenaar de heer Van Diepen en de Cultuur Technische Dienst.
Meenden wij in de beginne op het bewuste terrein alleen te doen hebben met het borgcomplex van de beruchte Rudolf de Mepsche, later kwamen wij al (doorgestreept) spoedig (niet meer doorgestreept) tot de ontdekking dat het door hem in 1725 vergroot en gewijzigde bouwwerk, ter plaatse een oudere voorgeschiedenis had.
Dieper gravende deden wij de ontdekking dat het gehele terrein bestond uit elkaar opvolgende bouwcomplexen en overeenkomstige grachtenstelsels.
De oudsten zijn die rechthoekige overblijfselen van een middeleeuws grondplan, afkomstig van een huis, voor het eerst gebouwd in 1392. Mogelijk is ook dat de historie van de borg reeds in de 12e eeuw aanvangt, gezien de nog oudere sporen in de bodem werden aangetroffen. In dit verband mogen wij hier wijken op het (doorgestreept: aardewerk) landelijk primitieve [?] / aardewerk van z.g. kogelpotten, die in deze sporen werden aangetroffen. De oudste kernbouw

[nieuwe blz] werd in 1627 met een dwarsvleugel uitgebreid waardoor een L vormig complex ontstond.

[nieuwe blz]

p.m.

Sinds (1669) kan men de Groningse borgenbouw als geëindigd beschouwen. Het is het laatste huis, dat met de borgstede nog uit grachten oprijst. Wat voortaan gebouwd wordt, zijn landhuizen. In de plaats van de grachten om het huis treedt nu de vijver voor of achter het huis.

[nieuwe blz> klad]

1362
de grote Marcellus-vloed vernield de landsdijken

zie huis Lettelbert te Letten (gem. Ten Boer)
(groot 7.50 bij 10.50 m)

Wedde is groot 7.20 x 16 m
Dijksterhuis bij Pieterburen
uitwendig 11 m x 8.30


De hoeveelheid
collectief gezien hadden deze hoofdelingen dan ook een eigen status

[nieuwe blz]

De Groniniger borgen. B.H.P. Coster.
uit Oudheidkundig Jaarboek eerste jaargang, aflevering 3-4 1932

In het eentonige landschap van de Hof. v. Groningen hebben de borgen met hun eertijds beboste omgevinf de zo nodige afwisseling gebracht.
Thans staan nog slechts de borg te Sloten, Menkema te Uithuizen, Nienoord te Midwolde (WK[?]) Piloersema bij Den Ham, Rensuma te Uithuizermeeden en Verhildersum te Leens.
Niet alleen is thans lanschapsschoon veloren gegaan, maar ook een belangrijk stuk bouwkunst. (zie) C.H. Peters, Oud Groningerland, ‘s’ Gravenhage 1912.
Historisch verband, bepaalde typen te onderscheiden en deze uit de tijd waarin ze onstonden of zich gewijzigd hebben, verstaan.
(Zie) J.A. Feith, “Ommelander Borgen” (from. 1906)

(Zie) E.H. Peters, “Oud Griningen, Stad en Lande” (1921)

van Oud Rijksbouwmeester C.H. Peters zijn de dateringen doorgaans veel te vroeg en houden geen verband met vaststaande historische feiten.

Het oudste borgtype, dat de Groninger Ommelanden, meer in het algemeen gesproken, de Friesche landen tussen Vlie en Wezer gekend hebben, is het “Steenhuis” geweest
z.o.z.

[nieuwe blz]

Peters: de oudste Groninger borgvorm is die van een uit het water opgetrokken rechthoekige toren van zwaar muurwerk van gebakken steen zonder enige siering.
Een toren bestaande uit een overwelfde beneden en twee of drie bovenverdiepingen, gedekt met een pannendak tussen tweebrandgevels gesloten (Oud Groningen p. 127).

(Dijksterhuis) oude periode muurb. 1.35 m- 1.05 m uitwendig 11 m b. en 8.30 diep.

Na 16e eeuw zijn geen steenhuizen meer gebouwd. Het behoeftde met meer, de tijden waren anders. Met de reductie van de stad Groningen uit 1594, haar opneming in de Unie van Utrecht, was tevens aan het Krijgsrumoer in de Ommelanden een einde gekomen, de borg kon zich nu tot landhuis ontwikkelen. Naast borg of steenhuis treedt, waarschijnlijk sedert de 16 eeuw, een ander borgtype op.
Een langwerpig huis van een of twee verdiepingen boven een kelder. L vormig type. Het komt ook zelfstand[?]
(misschien een rechtstreekse voortzetting van de boerenhoeve der heerd, waaruit trouwens alle borgen, juridisch gesproken, zijn voortgekomen.

Een open rechthoek met een groot voorplein.

[nieuwe blz]

Een dergelijke stins of steenhuis moeten we ons voorstellen als een rechthoekige toren, gedekt door een z.g. wolvedak, zonder enige versiering slechts hier en daar is een venster aangebracht en een stuk of wat schietgleuven. Overigens verdeeld met een overwerlfte beneden en twee of drie boven verdiepingen. Dit steenhuis was de woning van de hoofdeling, de machthebber, die in een [?] veranderde samenleving waarin slechts feitelijke macht, veiligheid en ontzag verschaffen kon, naar boven was gekomen. Het was de rijke boer, die in de gemeente waarin hij gevestigd was, welerkende positie als dorpshoofd bezat. Bijna alle dorpen lagen in de nabijheid van zulke verdedigbare, volkomen afgesloten woonhuizen. De hoofdelingen komen in de 13e/14e eeuw op, hun bloeitijd valt in de 15e en een deel van de 16e eeuw.
(doorgestreept)
Gelukkig is er in Friesland nog een fraai voorbeeld van zo’n steenhuis uit deze tijd bewaard gebleven. Ze z.g. st [?] te Veenwouden. En vooral het “Steinhaus” bij Bunde in Oostfriesland is een karakteristiek voorbeeld van zulk een hoofdelingenborg.

Waarschijnlijk is ook nog gedurende een deel van de 16e eeuw het steenhuis het gewone borgtype geweest. Immers ook is de tachtigjarige oorlog, in het bijzonder de jaren 1596 tot 1594 waren de Noordelijke provincie van groot Krijgsrumoer vervuld en kon het steenhuis aan zijn oorpronkelijke (afgesneden)

[nieuwe blz]

waren [?], beantwoorden.
Na de 16e eeuw zijn geen steenhuizen meer gebouwd. Sinds 1594, met de reductie van de stad Groningen haar opneming in de Unie van Utrecht, was tevens aan het Krijgsrumoer een einde gekomen. De borg kon zich tot landhuis ontwikkelen en deed dit ook.