Rudolf de Mepsche van Faan

by Unknown Author, 1930

Article on Rudolph de Mepsche, Nieuwsblad van het Noorden, 29/11/30


Het geslacht De Mepsche is van Drentsche afkomst. De naam Mepsche is ontleend aan een vroegere havezathe te Westdorp bij Borger. Rudolf de Mepsche kwam in 't begin der 18e eeuw door erving in het bezit van het Huis Bijma te Faan, bij Oldekerk. Faan was in die dagen nog een klein kerkdorpje. Hij liet het slot sloopen en bouwde even zuidelijker een nieuw Huis Bijma. Bij het Huis behoorde een groot bosch en 'n aardige aanleg. Men schatte de oppervlakte van den aanleg op 80 grazen. Boven den steep prijkte het jaartal 1725. Dicht bij het slot vond men het groote schathuis.

Met den naam Rudolf de Mepsche wordt een donkere bladzijde uit de Ommelander historie opengeslagen. Een zwarte, bezoedelde bladzijde….

In 1731 was Rudolf de Mepsche grietman, d.w.z. rechter en wel in dat deel van het Westerkwartier, dat LangewoldOosterdeel heet. Hij was in 1721 en '22 een van het drietal Ommelander afgevaardigden naar de St.Generaal in Den Haag. In 1722 echter werd bij de periodieke stemming over dit ambt een gelijk aantal stemmen (ieder 37) uitgebracht op de twee candidaten: R. de Mepsche en Maurits Clant, heer van Hanckema te Zuidhorn. Daarom bleef die plaats voor die periode onvervuld. Na 1722 heeft R. de Mepsche geen ambten door stemming weer gekregen. Het geslacht De Mepsche stond hier niet hoog aangeschreven: in den Spaanschen tijd der leden, Johan de Mepsche, de den koning gekozen. Dit had gezet."Rudolf de Mepsche zij gedrongen door de partij Clant. In het Westerkwartier waren twee partijen: die van de Mepsche en die van Clant. Beide partijen stonden zeer vijandig tegenover elkaar. In dien tijd was de stemming openbaar en werd nauwkeurig aanteekening gehouden op welke personen de eigenerfden hadden gestemd. Daardoor wist De Mepsche precies, wie voor en wie tegen hem waren. De eigenerfden, die hem de nederlaag bezorgden, waren dus zijn vijanden.

Omdat R. de Mepsche rechter was, is er veel voor gewerkt het zoo ver te krijgen, dat hij geen rechter mocht zijn over hen, die behoorden tot zijn politieke tegenstanders. Toch bleef hij ook voor dezen rechter....

In 1730 waren op verschillende plaatsen in ons land strafrechterlijke vervolgingen ingesteld wegens het begaan van het "crimen nefandum", het bedrijven van tegennatuurlijke ontucht. Deze zedenmisdrijven kwamen meer en meer voor, zoodat streng ingrijpen noodig werd geacht. De bron of haard van dit kwaad zocht men te Utrecht, waar in 1713 bij de onderhandelingen over de vrede vele vreemdelingen aanwezig waren. Van Utrecht verspreidde deze zonde zich over 't heele land. Vele gedaagden ontvluchtten het land. Zij, die geen heil in de vlucht zochten, werden verbannen, of, erger nog, ter dood veroordeeld. Deze vervolgingen maakten diepen indruk. Er verschenen verscheidene pamfletten over dit kwaad en zijn gevolgen. Mag men deze geschriften gelooven, dan was het kwaad zeer verbreid. Te Den Haag werden 85 personen ter verantwoording geroepen, het aantal executies bedroeg er 12. In Amsterdam werden 9 keer 49 personen gedagvaard,

het aantal executies was er 20. Ook van Delft, Zwolle, Kampen, Leiden, Rotterdam, Voorburg, Schiedam en Groningen worden dergelijke gegevens vermeld. Te Utrecht verscheen in 1731 van de hand van Antonius van Goudoever een dissertatie over het euvel, dat men de "stomme", ook wel ..de roepende zonde"noemde.

Ook in de Ommelanden sloop deze zonde binnen. In het dorpje Faan was in dien tijd H. C. van Bijler predikant. Hij was zeer bevriend met R. de Mepsche. Ds. Van Bijler schreef in Maart 1731 een boek: "Helsche boosheit of gruwelijke sonde", waarin hij zeer uitvoerig deze zonde behandelt. Ook hij spreekt van "roepende zonde. omdat het een grooter geroep veroorzaakt dan andere zonden en omdat het tot God als om. wrake roept."Als oorzaken, waaruit "het quaad spruit", geeft de schrijver op: "de algemeene en groote verdorvenheid, die de menschen bevangen heeft; hoogmoed, zatheid van brood; stille gerustheid; onkuischheid; atheïstery; verwaarloosde opvoeding der kinderen; verkledinge in vrouwengewaad; ijdele boeken; zondige gezelschappen."

Met felle woorden roept hij de rechters toe, het kwaad zoo streng mogelijk te straffen! Dit boek maakte diepen indruk en zal ongetwijfeld ook R. de Mepsche beinvloed hebben.

Burgemeesteren en Raad van Groningen voerden 14 Juli 1730 reeds een plakkaat uit, waarin zij verklaarden zeer streng tegen deze afschuwelijke zonde, waarvan "wij tot onze uiterste smerte hebben gevonden, dat deze stad niet onbesmet is gebleven", zouden optreden. Op 17 Juli 1730 vond te Groningen de eerste procedure plaats, maar de vier beschuldigden waren gevlucht. In 1731 — 22 Sept. — werden hier twee personen wegens overtreding van het plakkaat "met den zwaarde gestraft. dat er de dood na volgde."In de Ommelanden deed zich in 1730 een vervolging voor te Warfhuizen tegen iemand uit Den Hoorn.

R. de Mepsche was dus wel op de hoogte met dit kwaad, terwijl hij ook wist, dat het in Groningen voorkwam. 22 April 1731 ontving De Mepsche als rechter aangifte van zoo'n misdaad, gepleegd door Jan Beerents. Hij toog direct naar Zuidhorn, om Jan Beerents te arresteeren. Deze was echter niet te Zuidhorn. De M. begaf zich toen naar Noordhorn en trof Jan Beerents daar bij het tolhuis. Hij arresteerde den verdachte. wist hem tot bekentenis te brengen en vernam tevens, dat Hendrik Cornelis zijn medeschuldige was. Nog dienzelfden avond ar

resteerde hij Hendrik Cornelis, die "zonder eenige harde bei egeninge, pijn of smerte, maar met uiterste gemoedsbewegingen en lamentatiën, ja kruipende als een worm op den vloer, bekende."De M. verkreeg een heele reeks van verdachten in arrest. De koestal in het schathuis bij het Huis Bijma diende als gevangenis. Dit schathuis stond naast het slot. De stal brandde in 1872 af en werd hetzelfde jaar herbouwd. Het Huis Biima was reeds in 1860 gesloopt. De gracht van het slot — onze foto — bestaat nog. Biima stond ten noorden van de tegenwoordige boerderij. Achter de boerderij staat 'n klein schuurtje, dat gebouwd werd van de steenen, afkomstig van 't gesloopte Bijma.

Van de personen, die door De M. gearresteerd werden, zijn de namen van 35 gevangenen bekend, waarbij 16 eigenerfden. Zoo'n massaarrestatie veroorzaakte groote opschudding. Velen zagen er een wraakneming in van De M.! Daarom werden pogingen aangewend, de gevangenen vrij te krijgen, om te bewerken, dat De M in deze gevallen geen rechter mocht zijn, omdat hij vijandig tegenover de meeste gevangenen stond. Al deze pogingen baatten echter niet; De M. ging kalm met zijn vervolgingen door en stoorde zich nergens aan. Door martelen en pijnigen wist De M. de ongelukkigen tot bekentenis te brengen, dwong hij ze bepaalde personen te beschuldigen. De rooroede (veldwachter) Jan Willems verklaart: "dat de menschen onmenschelijk ziin getracteerd geworden."Willems moest Hans Engberts "slaan, zoolange dat 't hem erbarmde, konnende het bittere klagen van die menschen wegens syn onschuld niet meer hooren."Bij dit verhoor, zegt Willems, heeft de heer van Faan "zelfs na Hans Engberts geschopt."Twee knechten van De M. vertelden met ingenomenheid, dat de verdachten "bekenden op den rijge weg'' (op 't rijtje af) ! Toen een ander zijn verwondering daarover te kennen gaf, zei een der knechten: "wij konnen het er wel uit krijgen, wij slagen sij dat haar de duivels tot de beide einden uitvliegen."Er zijn nog afschriften van briefjes voorhanden, die sommige ongelukkigen uit de gevangenis hebben weten te smokkelen. We zullen over al deze gruwelijkheden niet uitweiden. Vast staat, dat er op die koestallen bij het Huis Bijma onbeschrijflijk veel leed is geleden.

De M. had ook zijn adviseurs: prof. Rotgers, hoogleeraar aan onze Academie, A. Reichle, taalman te Groningen (d.i. woordvoerder van het kiescollege voor de leden van 't College van Burgemeesteren en Raad), P. Alberthoma, jurist en G. Froon, advocaat. Prof. Rotgers vermaakte zijn geheele aanzienlijke nalatenschap in 1750 aan het Roode Weeshuis. In 1752 overleed hij: alleen door de voogden en de kinderen van 't Weeshuis werd hij naar de Martinikerk grafwaarts gebracht....

Van de 35 beschuldigden werden er 24 door De M. veroordeeld: twee jongens van 14 jaar tot levenslange gevangenisstraf en 22 ter dood. Een hiervan was echter reeds doodgemarteld. Den 24 Sept. 1731 had de ter dood brenging van de 21 ongelukkigen plaats. Uit vrees voor wanordelijkheden gedurende de executie verzocht De M. aan Ged Staten voor hem een detachement van 200 soldaten en 100 ruiters "veerdich te houden."Voor de brandstapels waren drie schuiten turf, 70 teertonnen en een menigte hooi aangevoerd. Voor de bezoekers was een hooge tribune opgericht. De dag van de executie was een Maandag. De veroordeelden werden eerst naar het kerkje te Faan gebracht, waar de vonnissen werden voorgelezen. We laten hier een alinea uit een der vonnissen volgen: "om gebracht te worden tot Zuidhorn. ter plaatse daar men gewoon is executie te doen, aldaar aan een paal gezet, door de scherprechter doodgewurgt, en voorts desselfs lichaam tot assche te werden verbrand.".... Op wagens werden de veroordeelden naar de executieplaats gebracht, onder begeleiding van de ontboden soldaten. Deze treurige stoet trok een groote schare nieuwsgierigen. Een der ter dood veroordeelden, Asinga Emmes, sprak tot een zijner vrienden: "Jan Douwes, Jan Douwes, zegt alle mijn goede vrienden goeden nagt van mij."Op de gerechtsplaats gekomen, werden de ongelukkigen stil en volgden den predikant in het gebed. Zonder storingen had de executie daarna plaats. Sicko Arents, die bij het "pijnlijk examen"reeds aan de mishandelingen stierf, werd toch veroordeeld. Zijn lichaam werd aan de galg gehangen en later met de anderen verbrand.

Toen men in 1873 op de executieplaats, op de Westergast bij Zuidhorn, een school bouwde, zijn de "droevige restes"van de executie nog gevonden.

De droeve zaak was volbracht.... Tengevolge van de vele processen, die De M. steeds voerde, zat hij voortdurend in financieele moeilijkheden. Stadhouder Willem IV echter leende hem telkens weer geld. zooveel en zoo vaak zelfs, dat De M. hem eindelijk f 40000 schuldig was. In 1749 werd De M. door bemiddeling van denzelfden Stadhouder benoemd tot Drost van Wedde en Westerwolde. Deze betrekking werd flink beloond. Voor De M moest een eerbaar man, Petrus Muntinghe, plaats maken. Deze werd gedegradeerd tot ambtenaar van 't KleiOldambt De M. bleef tot 1754 Drost van Wedde. Toen kreeg hij ontslag, omdat hij door ziekte niet meer in staat was het ambt te vervullen. Hij mocht echter in de ambtswoning, het slot te Wedde blijven wonen.... Petrus Muntinghe werd toen weer Drost van Wedde. De M. overleed op het slot te Wedde in 1755. De overlevering vertelt, dat De M. evenals Filips II overleed aan de zgn. luisziekte. Er was niemand, die hem in zijn ziekte wilde helpen, niemand die zijn Iijk naar de laatste rustplaats wilde brengen.... Dit is echter fantasie! De M. werd met groote plechtigheid in een der kerken van onze stad begraven. De moord had plaat: des daags na de markt te Roden. Daarom ziet men 's avonds na de "Rooner Maart"de lucht boven de executieplaats helrood terwijl men vuurzuilen en rookwolken ziet opstijgen ....

De onrechtvaardige veroordeelingen door De M. hadden bij al den afschuwelijken gruwel toch ook een goede uitwerking. Niet lang na het monsterproces van 1731 werd de crimineele rechtspraak van de Ommelander rechters aan hooger beroep onderworpen! (1749). Veel is er over dit proces geschreven. Wij hebben voornamelijk als literatuur gebruikt het interessante proefschrift van Dr. Mr Cohen Tervaert, de ' Studie van G. Zijlma in zijn "Ommelander Schetsen"en de studie van den bekenden onderwijzerhistoricus Rijkens van Wehe, voorkomende in een der Almanakken van het Nutsdepartement te Leens.