De Oude Burcht van Rudolf de Mepsche

by Unknown Author, 1957

"DE OUDE BURCHT VAN RUDOLF DE MEPSCHE: Opgravingen op 't Faan bij Niekerk"

Article on Bylma excavations, Nieuwsblad van het Noorden, 30/03/57


NL

(Van een speciale medewerker). Sinds de beruchte Rudolf de Mepsche, Heer van Faan, zijn naam verbonden heeft aan de gelijknamige borg, eertijds halfweg Zuidhom en Niekerk gelegen, is er steeds een waas van huiveringwekkende geheimzinnigheid over de oude borgsteê blijven hangen. De trieste historie is ook nu nog niet vergeten in Groningerland. Men zal wel weten, hoe De Mepsche van zijn macht als Grietman van Oosterdeel—Langewold misbruik maakte door valse beschuldigingen op te stellen, met de bedoeling de daarop gestelde boeten te innen, welke hem als grietman toekwamen. En aangezien er op de door hem gevelde vonnissen geen beroep mogelijk was, beefde gans Langewold voor hem.

De climax werd in het jaar 1731 bereikt, toen niet minder dan 24 personen, waaronder twee kinderen van 12 jaar, op het Schathuis van de borg gevangen werden gezet en net ze lang gefolterd, totdat zij "bekenden" zich aan "sodomie" te hebben bezondigd. Alleen de kinderen brachten er het leven af, zij het dat zij tot levenslange tuchthuisstraf veroordeeld werden. Alle andere lieten op ellendige wijze het leven, na herhaaldelijk gepijnigd te zijn.

Toen De Mepsche voortging met het arresteren en folteren van nieuwe slachtoffers, grepen de Staten in. Tekenend voor de juridische onaantastbaarheid van De Mepsche was echter, dat men hem alleen kwijt kon raken door hem weg te promoveren als drost van Wedde. Daar liet hij ook het leven, door ieder gehaat en veracht Uiteraard kon zijn ziel geen rust vinden, zodat hij des nachts rond 't Faan spookte en de weg onveilig maakte. Ook kon men soms nog het gekerm horen van degenen, die hier eenmaal gepijnigd waren.

Nadien schijnt men de borg die toen andere bewoners kreeg steeds "Bijma-Heerd"genoemd te hebben. De laatste bewoonster was Mevrouw de douairière d'Aulnis de Bourouill, wier erfgenamen de borg omstreeks het midden der vorige eeuw tot de grond lieten afbreken.

Er restte tot op heden niets meer van dan een rechthoekig, verheven perceel bouwland, door een brede en diepe, zij het reeds grotendeels dichtgegroeide gracht omgeven.

Draineerbuizen

Landbouwbelangen hebben evenwel ook over 't lot van deze laatste herinnering beslist. De Cultnnr- Technische Dienst is begonnen de borgheuvel af te graven. Met de afkomende aarde worden niet alleen de grachten gedempt, doch ook een aantal sloten en laagten in de onmiddellijke nabijheid, waardoor een terreinwinst van ongeveer 1.5 ha wordt verkregen.

In overleg met het Biologisch-Archaeologisch Instituut te Groningen zal de Oudheidkundige Dienst uit Amersfoort van de gelegenheid gebruik maken, de bij de afgraving te verwachten funderingen en andere woonsporen in tekening vast te leggen. Hiermede is bereids een begin gemaakt, en wel op het oostelijke gedeelte van de borgsteê. Tot dusverre is hierbij geen middeleeuws muurwerk tevoorschijn gekomen, daarentegen wél restanten van latere gebouwen. Waarschijnlijk betreft het hier de overblijfselen van het Schathuis en andere bijgebouwen, waarmede De Mepsche in het jaar 1725 zijn borg liet vergroten. Tot de vondsten behoort onder meer een overmetselde gang, welke op de gracht uitkwam en waarlangs men hetzij spoelwater voor de keuken oppompte, hetzij vuil water loosde. In deze gang werden talrijke scherven van 18de- en 19de-eeuwse makelij gevonden, benevens een sierlijk wijnglas. Buiten het eigenlijke borgterrein kwam tevens nog een groot aantal draineerbuizen tevoorschijn van ongewone vorm en stellig ouder dan de 19de eeuw. Ook elders zijn overigens voor en na wel dergelijke vondsten gedaan, waaruit men kan opmaken dat men de kunst van het drameren met behulp van aarden buizen reeds in de late middeleeuwen verstond! Merkwaardig is voorts het fragment van een gebrandschilderd ruitje, waarop nog de volgende tekst te ontcijferen valt: “.......'t Faan.... doe hij Kroon Hoo- Ambt waar in het Schilt, daer….."Men krijgt de indruk dat de slotgracht oorspronkelijk een kleinere rechthoek omspoelde dan na 1725, en dat men met name de oostelijke gracht heeft gedempt, teneinde plaats te verkrijgen voor de nieuwe bijgebouwen, welke aan de niet naar het slot gekeerde drie zijden door een nieuwe gracht werden omsloten. Enig zwaar paalwerk van eiken posten zou met deze vroegere gracht dan verband kunnen houden.

Eerste bewoners

Overigens bestaat de ondergrond van de borg uit een harde veenlaag, rustende op diluviaal zand, aan de oppervlakte afgedekt door een dunne, doch zeer vette kleilaag, zogenaamde knik-klei. Deze klei werd gedurende de vroege middeleeuwen vanuit het noorden door de zee over het veen afgezet en weidt hierover uit, naarmate men verder zuidwaarts komt. Aan het veen, dat een zeer wisselende dikte vertoont, al naar gelang de zandlaag meer of minder diep onder het oppervlak schuil gaat, heeft de borg 't Faan zijn naam te danken. Eigenlijk heette de gehele buurtschap, waartoe de borg behoorde, 't Faan, hetgeen de oud-Friese benaming is voor "veen". Blijkens talrijke aardewerkvondsten trok dit overslibde veengebied in de loop der 11de eeuw zijn eerste bewoners, het werd in de daaropvolgende beide eeuwen ontgonnen en verkaveld. De hier en daar uit het veen en de klei opduikende zandheuvels zijn al veel eerder bewoond geweest, getuige de vuurstenen pijlspitsen en andere werktuigen, die men er wel eens gevonden heeft.

Sarcofaag

De Oudheidkundige Dienst hoopt komend najaar bovendien in de gelegenheid te zijn, het voormalige kerkhof van 't Faan te onderzoeken. Dit ligt niet ver ten noord-westen van de borg en werd eerst in 1827 buiten gebruik gesteld, nadat in 't zelfde jaar het kerkje was afgebroken. Dit kerkje was het gebouw, waarin de 24ste september van het jaar 1731 de vreselijke vonnissen uitgesproken werden—, Het kerkje dateerde van 1613, doch het was gebouwd op de grondvesten van een middeleeuwse kapel. Brj de afbraak vond men nog een uit zandsteen gehouwen sarcofaag met dek sel, welke eertijds een prieste. tot laatste rustplaats had gediend. Een en ander wijst er op, dat 't Faan eenmaal een eigen parochie heeft uitgemaakt en derhalve van groter betekenis moest zijn geweest dan thans.

EN

THE OLD MANOR OF RUDOLF DE MEPSCHE Excavations at 't Faan near Niekerk

(From a special contributor). Ever since the notorious Rudolf de Mepsche, Lord of Faan, attached his name to the borg of the same name, once located halfway between Zuidhom and Niekerk, a haze of chilling mystery has lingered over the old borgsteê. The sad history is still not forgotten in Groningerland. People will know, how De Mepsche abused his power as Countyman of Oosterdeel-Langewold by making false accusations, with the intention of collecting the fines he was entitled to as Countyman. And since no appeal was possible on the verdicts passed by him, the whole of Langewold trembled before him.
The climax came in the year 1731, when no less than 24 persons, among them two children of 12 years of age, were imprisoned in the Schathuis of the borg and tortured until they "confessed" to sodomy. Only the children survived, although they were sentenced to life in prison. All others died miserably after being repeatedly tormented.
When De Mepsche continued to arrest and torture new victims, the States intervened. However, it was typical of De Mepsche's legal invulnerability that he could only be disposed of by being promoted as the drost of Wedde. There he also lost his life, hated and despised by everyone, of course his soul could not find rest, so that at night he haunted 't Faan and made the road unsafe. Sometimes one could still hear the moans of those who were once tormented here.
Afterwards the borg which then got other inhabitants seems to have been called "Bijma-Heerd". The last inhabitant was Mrs. douairière d'Aulnis de Bourouill, whose heirs had the borg demolished around the middle of the last century. To this day, nothing remains of it but a rectangular, elevated plot of farmland, surrounded by a wide and deep, though already largely overgrown moat.

Drains

However, agricultural interests have also decided the fate of this last memory. The Cultnnr Technical Department has begun excavating the borg hill. With the resulting earth, not only will the moats be filled in, but also a number of ditches and depressions in the immediate vicinity, thus gaining about 1.5 hectares of land.
In consultation with the Biological-Archaeological Institute in Groningen, the Archaeological Service in Amersfoort will make use of the opportunity to make a drawing of the foundations and other traces of habitation to be expected during the excavation. A start has already been made on the eastern part of the borgsteê. So far, no medieval wall work has emerged, but there are remnants of later buildings. These are probably the remains of the Schathuis and other outbuildings, with which De Mepsche had his borg enlarged in 1725. Among the finds is a brick corridor, which led to the moat and through which people either pumped rinse water for the kitchen or discharged dirty water. Numerous shards of 18th- and 19th-century wares were found in this passageway, along with an ornate wine glass. Outside the actual castle grounds, a large number of drainage pipes of unusual shape and certainly older than the 19th century were found. Similar finds were also made elsewhere before and after, from which one can conclude that the art of dramatization using earthen pipes was already understood in the late Middle Ages! Also remarkable is the fragment of a stained-glass window on which the following text can be deciphered: ".......'t Faan.... do he Crown Hoo- Ambt waar in het Schilt, daer.....". One gets the impression that the moat originally surrounded a smaller rectangle than after 1725, and that in particular the eastern moat was filled in in order to make room for the new outbuildings, which were enclosed on the three sides not facing the castle by a new moat. Some heavy oak posts could be related to this earlier moat.

First inhabitants

Furthermore, the subsoil of the borg consists of a hard layer of peat, resting on diluvial sand, covered on the surface by a thin, but very fat clay layer, so-called nodular clay. This clay was deposited from the north over the peat during the early Middle Ages by the sea and expands over it the further south one goes. The peat, which has a very variable thickness, depending on whether the sand layer is more or less deep under the surface, is what gave the borg 't Faan its name. Actually, the entire hamlet, to which the borg belonged, was called 't Faan, which is the old Frisian name for "peat". According to numerous pottery finds, this silted up moor attracted its first inhabitants in the course of the 11th century and was reclaimed and parceled out in the following two centuries. The sand mounds emerging here and there from the peat and clay were inhabited much earlier, as evidenced by the flint arrowheads and other tools sometimes found there.

Sarcophagus

Next fall, the Archaeological Service also hopes to be able to examine the former cemetery of 't Faan. This lies not far northwest of the borg and was only put out of use in 1827, after the church was demolished in the same year. This church was the building in which on September 24 of the year 1731 the terrible verdicts were pronounced. The church dates from 1613, but it was built on the foundations of a medieval chapel. During the demolition a sandstone sarcophagus with cover was found, which had once served a priest as her final resting place. This indicates that 't Faan once had its own parish and therefore must have been of greater importance than today.